Contacten tussen ambtenaren en Tweede-Kamerleden
In 1972 werd in een richtlijn de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren vastgelegd. In 1980 bevestigde het kabinet-Van Agt dat individuele contacten tussen Kamerleden en ambtenaren waren toegestaan.
Dat alles veranderde in 1998. Toenmalig premier Kok verbood rechtstreekse contacten van Kamerleden met ambtenaren: de zogenoemde “oekaze-Kok”, zie: Staatscourant 1998, nr. 104.
In 2007 publiceerde minister Nicolai van Binnenlandse Zaken de leidraad inzake externe contacten rijksambtenaren, zie: Bijlage 29.283, nr. 46. Brief van de minister van Binnenlandse Zaken.
Daarop aanvaardde de Tweede Kamer een motie-Duyvendak (GroenLinks) waarin een aanpassing van de leidraad werd gevraagd om een versoepeling in de contacten tussen Kamerleden en ambtenaren mogelijk te maken, zie: Bijlage 30.184, nrs. 18 en 21.
Premier Rutte was het eens met die versoepeling, maar vond wel dat er toestemming vooraf van de minister moet zijn voordat een ambtenaar contact kan hebben met een Kamerlid. De informatieverstrekking moet beperkt blijven tot technische en feitelijke zaken.
Zie hierover: G. Enthoven, Hoe vertellen we het de Kamer? Een empirisch onderzoek naar de informatierelatie tussen regering en parlement, Delft, 2011.
Over dit onderwerp vond in november 2011 een overleg plaats tussen de vaste Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken met minister Donner, zie: Bijlage 33.000 VII, Handelingen Tweede Kamer, 2011-2012, nr. 102. Verslag van een algemeen overleg.
Tijdens de begrotingsbehandeling 2014 van BZK in de Tweede Kamer, eind november 2013, diende Voortman (GroenLinks) een motie in waarin de regering gevraagd werd om te bezien of de Oekaze-Kok zou kunnen worden versoepeld, zie: Bijlage 33750 VII, Handelingen Tweede Kamer, 2013-2014, nr. 32.
Minister Plasterk ontraadde deze motie. Volgens hem zijn er in de praktijk geen problemen met de oekaze en is het een zaak van de minister-president. De motie werd vervolgens aangehouden (daar moet dus nog over worden gestemd).