Van maart tot juli 1946 vertegenwoordigde Van Kleffens Nederland als niet-permanent lid in de Veiligheidsraad. Om hem gezag te geven bleef hij in die periode minister met als standplaats de Veiligheidsraad, terwijl J.H. van Roijen hem voor alle overige buitenlandse zaken verving. Het optreden in de Verenigde Naties beviel Van Kleffens sterk. In 1947 zat hij de Nederlandse delegatie naar de Economische en Sociale Raad van de VN voor en in 1954 was hij gedurende drie maanden voorzitter van de negende Algemene Vergadering van de VN. Bij die gelegenheid liet hij het Concertgebouworkest op de door de voorzitter verzorgde receptie optreden.
Zie voor Van Kleffens’ ervaringen bij de VN: E.N. van Kleffens, Belevenissen, Alphen aan den Rijn, 1983, Deel 2 (1940-1958).
Na het Indonesiëconflict was Nederland in 1951 en 1952 opnieuw tijdelijk lid van de Veiligheidsraad. Bij zijn aantreden als minister van Buitenlandse Zaken in 1952 bleef de VN buiten de portefeuille van Beyen, ondanks het feit dat alle overige multilaterale aangelegenheden daar wel toe hoorden. De VN kwam onder minister zonder portefeuille J.M.A.H. Luns, die vanaf 1949 gezantschapsraad bij de Nederlandse vertegenwoordiging van de VN was geweest en bij de formatie niet voor het ministerschap van Buitenlandse Zaken in aanmerking kwam vanwege zijn katholieke achtergrond. Tegen de achtergrond van de Koude Oorlog steunde Nederland de uitbreiding van VN-taken op het terrein van de ontwikkelingshulp. Nederland was in 1954 bereid het forse bedrag van 7 miljoen dollar bij te dragen aan de instelling van een VN-ontwikkelingsfonds, het Special United Nations Fund for Economic Development (SUNFED). Versterking van het technische VN-werk werd gezien als middel om de machtspolitiek van de grote mogendheden in te tomen. Tegelijk begon Nederland zich zorgen te maken over de groeiende invloed van de voormalige koloniale gebieden ten koste van de Europese landen binnen de VN. Minister Luns bepleitte in 1953 vergeefs een systeem van gewogen stemmen voor de Algemene Vergadering. Wel sprak de Nederlandse politiek in 1955 steun uit voor de noodzaak de “stier van het zelfbeschikkingsrecht” een ring door de neus te slaan, teneinde schade in de “porceleinkamer” van de VN te voorkomen. De steun van neutrale en communistische staten voor een veroordeling door de Algemene Vergadering van de invasie van Egypte door Israël en later Frankrijk en Groot-Brittannië eind 1956 bracht minister Luns ertoe met opzegging van het VN-lidmaatschap te dreigen. De opkomst van nieuwe staten voedde in Nederland de angst voor een door een antiwesterse meerderheid beheerste Algemene Vergadering en een steeds verdeelde Veiligheidsraad. Had Nederland eerst een sterke Veiligheidsraad gevreesd, begin jaren zestig werd het daarvan met het oog op controle van de ontstane verhoudingen binnen de Algemene Vergadering voorstander. Nederland bleef lid van de VN en voldeed aan zijn verplichtingen, maar het maakte tot 1965 geen gebruik van de mogelijkheid een nieuw lidmaatschap van de Veiligheidsraad te verwerven.