Een van de doelstellingen van het Nationaal Kiezersonderzoek was gelegen in het door het gebruik van een (gedeeltelijke) standaardvragenlijst mogelijk maken van longitudinaal onderzoek. Uiteraard was het in 1970 onmogelijk om toekomstige ontwikkelingen binnen de politicologische theorieën ter verklaring van stemgedrag en ontwikkelingen binnen de Nederlandse politiek te voorzien. Niettemin werd een zogenaamd „vast blok” van vragen ontwikkeld; dit vaste blok bevat vragen die in alle of althans de meeste NKO’s in (vrijwel of geheel) gelijkluidende formuleringen zijn gesteld. Hierdoor is in ieder geval een deel van de hoop der initiatiefnemers in vervulling gegaan: longitudinaal onderzoek is mogelijk gemaakt. De vragen van het vaste blok hebben betrekking op de volgende onderwerpen:
- politieke belangstelling
- belangrijkste nationale problemen
- coalitievoorkeur
- stemgedrag bij voorgaande Tweede-Kamerverkiezingen
- stemintentie (in pre-enquête)
- stemgedrag (in post-enquête)
- reden(en) van de partijkeuze (via een open vraag)
- tijdstip van bepaling partijkeuze
- stemverleden
- politiek zelfvertrouwen
- partijbinding
- confessionalisme en seculariteit
- politieke participatie
- lidmaatschap van politieke partij
- politieke kennis
- een aantal achtergrondgegevens, zoals het geslacht, de geboortedatum, de hoogst genoten opleiding, het beroep, de (subjectieve) sociale klasse, de godsdienst, de frequentie van kerkbezoek, het opgegroeid zijn in een godsdienstig milieu en het inkomen van de ondervraagde.
Hiernaast zijn er onderwerpen waarover in vele maar niet in alle onderzoeken vragen zijn gesteld. Van groot belang zijn de in l977 geïntroduceerde zogenaamde zevenpuntsschalen om de meningen met betrekking tot verschillende politieke strijdpunten te meten. De respondenten wordt in deze gevallen gevraagd allereerst zichzelf op een schaal, met aan de uiteinden tegengestelde of althans wijd uiteenliggende opvattingen over het desbetreffende onderwerp, te plaatsen en vervolgens de (gepercipieerde) mening van de grootste politieke partijen (PvdA, CDA, VVD en in een aantal gevallen tevens D66; in 1998 zijn om een beeld te krijgen van de kleinere partijen ter linker- en rechterzijde van het politieke spectrum ook GroenLinks en het GPV opgenomen). Op deze wijze is informatie vergaard over met name abortus, euthanasie, inkomensverschillen en kernenergie.