Departementale herindelingen

In de periode 1813-18 15 werd de uitvoerende macht gehandhaafd naar het model dat onder de Fransen vorm had gekregen. Binnen het geheel van uitvoerende centrale organen konden verschillende vertrouwde departementen worden gevonden, zoals: Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken, Justitie, Financiën, Oorlog, Marine, Koloniën en Erediensten (dat overigens nu gesplitst was in een departement voor de Hervormde Eredienst en een voor de Rooms-Katholieke Eredienst). Marine en Koloniën werden tweemaal samengevoegd (1825, 1840) en weer gesplitst (1830, 1842), maar de belangrijkste departementale herschikkingen deden zich in de eerste helft van de negentiende eeuw vooral voor op het terrein van Financiën en Binnenlandse Zaken.

Ten aanzien van Financiën werkte men met de erfenis uit de tijd van het Franse Koninkrijk en Keizerrijk, waarin verschillende centrale instellingen naast elkaar bestonden respectievelijk werden gecreëerd. De Amortisatiekas (ontstaan uit samenvoeging van de directoraten-generaal Centrale Kas en Nationale Schuld, 1814) werd in 1816 ondergebracht bij Financiën, om in 1822 te worden samengevoegd met het in 1815 opgerichte Syndicaat der Nederlanden (voor de uitgifte van staatsleningen en de rentebetaling en aflossing ervan) in het Syndicaat voor de Amortisatie van de Staatsschuld. In 1840 werd het Amortisatiesyndicaat opgeheven. In 1814 werd de Algemene Directie der Posterijen opgericht. In 1816 werden voorts ingesteld een directie voor de Indirecte Belastingen en een Directie van Convooien en Licenten (voortzetting van de Directie Douane). Beide directies werden in 1819 samengevoegd tot de Directie van In- en Uitgaande rechten en Indirecte Belastingen. In hetzelfde jaar werd het postwezen ondergebracht bij een nieuwe Algemene Directie der Directe Belastingen en Posterijen. De directies voor indirecte en directe belastingen werden uiteindelijk samengebracht in een Centrale Directie voor Ontvangsten (1822), die in 1831 opging in het departement van Financiën. Sinds 1840 is het Departement van Financiën niet meer betrokken geweest bij departementale herindelingen.

De tweede groep van belangrijke herindelingen vond plaats op het terrein van Binnenlandse Zaken. In 1815 werden de departementen van Justitie en Binnenlandse Zaken weer gescheiden. Dit laatste departement had overigens een beperkte taakstelling, aangezien in datzelfde jaar vier “nieuwe” departementen werden ingesteld: Waterstaat en Publieke Werken; Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen; Hervormde en Andere Erediensten; Rooms-Katholieke Eredienst. Daarmee werd tot op zekere hoogte de situatie van 1798 hersteld. Dit was nog meer het geval toen sinds 1818 Nijverheid als zelfstandig organisatie-onderdeel een reis maakte langs verschillende departementen (1818: Onderwijs, Nationale Nijverheid en Koloniën; 1824, 1831-1834: Nijverheid en Koloniën; 1825, Nijverheid naar Binnenlandse Zaken; 1834: Nijverheid naar Buitenlandse Zaken). Hetzelfde overkwam de onderdelen Waterstaat en Publieke Werken (in 1820 respectievelijk 1825 naar Binnenlandse Zaken; beide opnieuw bij Binnenlandse Zaken in 183 l). In 1830 komt het monsterdepartement van Koloniën, Waterstaat, Nijverheid en Publieke Werken tot stand, dat evenwel slechts één jaar zou bestaan (zie figuur 4).

Uit de samenvoegingen bij Financiën en de herindelingen rondom de verschillende “Biza-eenheden” blijkt wel hoe belangrijk de economische wederopbouw van ons land werd geacht. De Fransen hadden immers de Nederlandse economie behoorlijke slagen toegebracht en onder aanvoering van Koning Willem I werd de ongezonde financiële en economische situatie met kracht aangepakt. Na 1840 trad een lange periode van rust in, althans wat de departementale herindelingen betreft. Alleen de instelling van het Departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid (1877) kan als een majeure herschikking van taken worden aangemerkt. Dit was onder andere een consequentie van de grote waterstaatswerken die in de voorafgaande jaren waren uitgevoerd (onder andere: 1868, Nieuwe Waterweg; 1876, Noordzeekanaal). In de eerste helft van de twintigste eeuw zijn vooral (gevolgen van) economische en oorlogscrisis aanleiding tot de instelling van nieuwe departementen. Het Departement van Landbouw,. Handel en Nijverheid werd bijvoorbeeld ingesteld (1905) in de nasleep van de landbouwcrisis. Het Departement van Arbeid werd opgericht (1918) om onder andere structuur te brengen inde talloze lokale initiatieven inzake arbeidsbemiddeling en werkloosheidsbestrijding. Eigenlijk kan ook de instelling van het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (1918) gezien worden als de uitkomst van een conflict: de Schoolstrijd. De (weder)oprichting van deze departementen is illustratief voor de toenemende specialisatie in de overheid. In de jaren dertig vonden vooral herindelingen plaats in de departementen met een taak op sociaal en economisch terrein, zie figuur 5.

Na de Tweede Wereldoorlog verschoof het accent enigszins. De nadruk kwam nu wat meer te liggen op infrastructuur (volkshuisvesting, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer), sociale zorg (volksgezondheid, maatschappelijk werk) en leefomgeving (cultuur, milieuhygiëne). De traditionele departementen (Buitenlandse Zaken, Justitie, Binnenlandse Zaken, Defensie en Financiën) ondergingen eigenlijk nauwelijks wijzigingen, zie figuur 6.

Departementale herindelingen hebben zich om diverse redenen voorgedaan. Op de eerste plaats zijn zij ingegeven door maatschappelijke ontwikkelingen en als zodanig een antwoord op wensen vanuit de burgerij om overheidsingrijpen bij specifieke problemen. De instelling van afzonderlijke organisatie-eenheden of zelfs departementen, was dan uitdrukking van een gevoelen dat breed draagvlak had gekregen in de samenleving (waterstaatsbeheer, werkloosheidsbeleid, onderwijs, ontwikkelingssamenwerking, milieuzorg). In de tweede plaats kunnen departementale herindelingen niet los worden gezien van crisis, zoals oorlog en economische malaise (landbouw, 1905; arbeid, 1918; volkshuisvesting en wederopbouw, 1945). In de derde plaats moeten de beheerstechnische overwegingen worden genoemd. In het bijzonder is in de twintigste eeuw het “zware” departement van Binnenlandse Zaken ontlast (waterstaat, 1877; onderwijs, 1918). Tenslotte zijn herindelingen, zeker na de Tweede Wereldoorlog, mede ingegeven door politieke behoeften. Vooral tijdens een kabinetsformatie kan departementale herindeling worden gebruikt als oplossing voor problemen rond de verdeling van ministersposten. De samenvoeging en/of splitsing van (eenheden) van departementen is doorgaans ingegeven door een combinatie van motieven. Voortdurend hebben verschillende organisatie-eenheden gewisseld van departement (bijvoorbeeld: nijverheid, waterstaat, landbouw), in aansluiting op de specifieke behoeften in een bepaald tijdsgewricht.

Scroll naar boven