Nederland kent een eenjarige begroting. Het begrotingsjaar valt in Nederland samen met het kalenderjaar. Er is een aantal redenen die aan de keuze voor een eenjarige begroting ten grondslag ligt. Allereerst heeft een jaarlijkse begrotingscyclus het voordeel van duidelijkheid en herkenbaarheid. In de tweede plaats biedt een jaarlijkse begrotingscyclus een redelijke middenweg wat betreft de frequentie van politieke besluitvorming. Een minder frequente en dus
langere cyclus ligt uit hoofde van de beheersoptiek niet voor de hand. Een kortere cyclus past niet bij het feit dat politieke prioriteitsstelling vaak een zaak van lange(re) adem is.
Het bovenstaande neemt niet weg dat de keuze van één jaar ook deels arbitrair is. Er kunnen dan ook enkele relativeringen worden geplaatst bij een te grote fixatie op de eenjarige begrotingscyclus.
In de eerste plaats speelt bij tal van overheidsuitgaven de continuïteit een belangrijke rol. Dit geldt onder andere bij grote investeringsprojecten die vaak jaren doorlopen en die niet halverwege kunnen worden stopgezet ( denk aan tunnels, de Deltawerken, infrastructuur enz.). Het geldt ook voor langlopende verplichtingen (bijvoorbeeld bestellingen door defensie), waaraan de overheid zich tussentijds niet of niet zonder extra kosten kan onttrekken. Bovendien kan de aard van de uitgave zich verzetten tegen een te grote jaarlijkse fluctuatie, bijvoorbeeld de ambtenarensalarissen. Tot slot kan sprake zijn van uitgaven, gebaseerd op basiswetten: mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan hebben burgers of instellingen recht op overheidsgeIden (bijvoorbeeld de sociale zekerheidsuitgaven, studiefinanciering, individuele huursubsidie). Dit soort uitgaven trekt zich niets aan van de hoogte van het beschikbare budget, begrotingsjaren en jaargrenzen. In al deze gevallen is de vrije beslissingsruimte in de jaarlijkse begrotingscyclus beperkt.
In de tweede plaats kan een te grote fixatie op het kalenderjaar soms vreemde gevolgen hebben. Dit is het geval indien een bepaalde uitgavencategorie een andere periode aanhoudt, bijvoorbeeld het onderwijs.
Een derde reden om terughoudend te zijn met een al te grote fixatie op de eenjarige begrotingscyclus is dat politieke besluitvorming soms een langere voorbereidingsperiode kent dan een jaar en niet zo maar in de eerstvolgende begroting kan worden opgenomen.
Gegeven het feit dat verschillende uitgavencategorieën zich niet laten vastpinnen op een, met het kalenderjaar overeenkomende, eenjarige begroting is in de jaarlijkse begroting niet alleen informatie over het uitvoeringsjaar opgenomen. Dat zou veel te beperkt zijn en zou een te grote fixatie op alleen het uitvoeringsjaar betekenen. Zoals reeds in paragraaf 3 is gemeld kent de begroting het kas-verplichtingenstelsel, zodat inzicht wordt geboden in alle aangegane en aan te gane verplichtingen en de jaren waarin deze verplichtingen tot betaling komen. In het verlengde hiervan gaan de jaarbegrotingen gepaard met de raming van de uitgaven voor de vier jaar na het begrotingsjaar. Deze zogenaamde meerjarenramingen worden ook opgesteld voor de meeste niet-belastingontvangsten. Dergelijke meerjarencijfers geven een indruk van de gevolgen van het voorgenomen beleid voor de budgettaire ontwikkelingen in latere jaren.
Weliswaar autoriseert het parlement slechts de geraamde uitgaven van het uitvoeringsjaar bij het aannemen van een begroting, toch krijgt het op deze wijze ook inzicht in de meerjarige financiële gevolgen. De meerjarencijfers hebben voor een departement echter niet het karakter van ” verkregen recht”. Het staat het parlement vrij om bij een later begrotingsjaar alsnog wijzigingen voor te stellen in de voorgenomen uitgaven.