In 1991 vond in Den Haag op uitnodiging van minister-president R.F.M. Lubbers een conferentie met vijftig deelnemende landen plaats om een basisverdrag voor energiesamenwerking in Europa te sluiten. De bedoeling was vooral Westerse investeringen voor Centraal- en Oost-Europa aan te trekken. Uiteindelijk tekenden 45 van de landen het Energie Handvest. Het kostte vervolgens veel tijd om de Europese Gemeenschap bij het project te betrekken en om alle Europese landen, de VS, Canada, Japan en Australië op één lijn te krijgen. Maar eind 1994 kon het Verdrag dat het Energie Handvest nader uitwerkt, het Energie Handvest Verdrag (Energy Charter Treaty, ECT), in Lissabon worden getekend. Na dertig ratificaties trad het verdrag in april 1998 in werking. In 2001 hadden 46 landen het verdrag geratificeerd. Tot de landen die niet ratificeerden, horen de VS, de Russische Federatie, Australië, Japan en Noorwegen. Nederland ratificeerde in 1996 en was van 1991 tot 1997 vertegenwoordigd door M.H.C.J. Rutten, die van 1980 tot 1986 permanent vertegenwoordiger van Nederland bij de Europese Gemeenschappen was. Veel landen en internationale organisaties hebben een waarnemersstatus. In 1996 kwam in Brussel een secretariaat tot stand. Over dit Energie Handvest Secretariaat werd vanwege de slechte leiding in 1999 een kritisch rapport uitgebracht. Tot de belangrijkste werkzaamheden van het Energie Handvest Verdrag behoren het zorgen voor regels en de handhaving daarvan met betrekking tot investeringen, vrije handel, de doorstroom van energie via pijpleidingen en kabels, het regelen van conflicten en het bereiken van efficiëntie. In wezen zijn dit soortgelijke problemen als waarvoor in de 19e eeuw internationale publieke unies voor post-, telegraaf- en spoorverkeer werden opgericht. Het gaat om betrekkelijk ongeregelde markten in bovendien politiek en militair instabiele regio’s, zoals de Kaukasus.
Zie voor het Energie Handvest Verdrag: M.J. Kemner, The Strengths and Weaknesses of the Energy Treaty Charter, Salzburg, 1997.