Ethische vraagstukken

Geruime tijd heeft het politieke strijdpunt van de abortus de politieke gemoederen verhit. Pas met de totstandkoming van nieuwe wetgeving in 1981 is de politieke strijd rondom de abortus enigszins geluwd. In elk Nationaal kiezersonderzoek in de periode 1977-1989 is de vraag opgenomen naar de mening over dit vraagstuk. De vraag van 1989, die in wezen gelijk is aan die van de eerdere onderzoeken, begint als volgt:

„Sommige mensen vinden dat de overheid abortus onder alle omstandigheden zou moeten verbieden, andere mensen vinden dat iedere vrouw zelf het recht heeft om te beslissen of ze een abortus wil. Natuurlijk zijn er ook mensen die een mening hebben die daar tussenin ligt.

Stel dat de mensen die vinden dat de overheid abortus onder alle omstandigheden zou moeten verbieden aan het begin van deze lijn staan (bij cijfer 1) en dat de mensen die vinden dat iedere vrouw het recht heeft om zelf te beslissen aan het einde van de lijn staan (bij cijfer 7).”

Na het verzoek het standpunt van een aantal politieke partijen aan te geven, krijgt de respondent de vraag om zichzelf op de lijn te plaatsen. Beantwoording van de vraag gebeurt aan de hand van een de respondent overhandigde kaart waarop een zogenaamde zevenpuntsschaal staat afgebeeld met bij waarde 1 de tekst „de overheid moet onder alle omstandigheden abortus verbieden” en bij waarde 7 de tekst „iedere vrouw heeft het recht zelf te beslissen of zij een abortus wil of niet”.

De relatie tussen de houding ten opzichte van het abortusvraagstuk en de partijkeuze staat voor de periode 1977-1989 vermeld in de tabellen 61 tot en met 65.

Tabel 61. Standpunt ten aanzien van abortus en stemgedrag, 1977.

Abortus verbieden

2

3

4

5

6

Vrouw beslist

Totaal %

PvdA

24

16

23

40

29

38

50

35

CDA

54

61

56

33

33

15

18

35

VVD

4

16

13

18

19

23

15

15

D66

1

1

2

6

13

16

8

7

CPN

1

2

2

1

PPR

1

1

4

1

2

3

3

2

PSP

1

2

1

DS70

1

1

1

2

1

1

SGP

7

1

1

1

0

2

GPV

4

1

1

1

BP/RVP

2

1

1

1

1

RKPN

1

0

Andere partij

2

1

1

1

1

Ongeldig

1

1

0

0

Blanco

1

1

0

Totaal

102%

101%

99%

101%

101%

101%

100%

102%

N =

192

144

82

172

114

136

376

1216

N%

16%

12%

7%

14%

9%

11%

31%

100%

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1977.

Tabel 62. Standpunt ten aanzien van abortus en stemgedrag, 1981.

Abortus verbieden

2

3

4

5

6

Vrouw beslist

Totaal %

PvdA

17

7

18

18

17

29

39

26

CDA

57

60

48

44

35

23

13

33

VVD

7

11

15

19

22

19

16

16

D66

4

6

8

13

21

21

16

13

CPN

1

1

1

1

2

4

2

PPR

1

1

1

1

2

3

4

2

PSP

1

2

2

2

2

6

3

DS70

1

1

1

1

SGP

5

5

3

0

2

GPV

4

4

1

1

BP/RVP

1

1

0

RKPN

1

0

RPF

4

1

1

1

0

EVP

1

2

1

1

1

1

CP/CD

1

0

0

SP

1

0

Andere partij

1

1

1

0

0

Totaal

103%

99%

99%

101%

102%

103%

100%

101%

N=

194

140

98

181

126

202

503

1444

N%

13%

10%

7%

13%

9%

14%

35%

101%

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1981.

Tabel 63. Standpunt ten aanzien van abortus en stemgedrag, 1982.

Abortus verbieden

2

3

4

5

6

Vrouw beslist

Totaal %

PvdA

24

10

16

26

24

35

43

32

CDA

46

49

49

44

26

17

11

26

VVD

12

24

23

21

35

30

26

25

D66

1

5

4

3

5

7

7

6

CPN

1

2

1

3

2

PPR

1

1

4

4

2

2

PSP

1

2

2

2

6

3

DS70

1

1

1

2

1

0

SGP

8

4

3

1

2

GPV

3

2

1

BP/RVP

0

0

RPF

4

4

1

1

1

EVP

1

2

2

2

1

CP/CD

1

0

SP

1

0

Andere partij

0

0

Totaal

100%

102%

99%

100%

100%

101%

99%

102%

N=

170

102

70

124

113

181

521

1281

N%

13%

8%

5%

10%

9%

14%

41%

100%

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1982.

Tabel 64. Standpunt ten aanzien van abortus en stemgedrag, 1986.

Abortus verbieden

2

3

4

5

6

Vrouw beslist

Totaal %

PvdA

20

14

13

33

30

41

48

35

CDA

54

55

62

44

34

21

16

32

VVD

7

16

16

16

19

20

20

17

D66

1

2

1

5

11

11

9

7

CPN

1

1

1

1

PPR

1

1

1

2

2

1

PSP

1

4

3

2

SGP

7

3

1

1

GPV

6

6

1

1

1

RPF

4

3

1

1

1

EVP

1

1

1

0

CP/CD

1

1

0

0

Andere partij

1

1

1

3

1

1

1

Totaal

102%

100%

98%

100%

101%

102%

101%

99%

N=

121

89

77

133

114

148

413

1095

N%

11%

8%

7%

12%

10%

14%

38%

100%

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1986.

Tabel 65. Standpunt ten aanzien van abortus en stemgedrag, 1989.

Abortus verbieden

2

3

4

5

6

Vrouw beslist

Totaal %

PvdA

26

20

14

30

29

29

43

32

CDA

47

51

54

51

36

22

21

33

VVD

1

6

17

12

20

20

16

14

D66

1

7

7

6

10

18

12

10

Groen Links

1

3

1

3

10

7

5

SGP

9

9

0

2

GPV

9

6

2

RPF

8

2

3

1

CP/CD

1

0

1

0

Andere partij

3

2

0

1

1

Totaal

102%

101%

101%

101%

100%

99%

101%

100%

N=

163

105

72

139

147

234

517

1377

N%

12%

8%

5%

10%

11%

17%

38%

101%

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1989.

Allereerst kan aan de marginale verdeling de verandering in het denken over abortus onder de kiezers worden getraceerd. In 1977 plaatst 35% van de kiezers zich aan die kant van de schaal die wijst op een voorkeur voor een verbod op abortus, terwijl 51% in minder of meerdere mate van mening is dat de vrouw zelf beslist. In de loop der tijd is het percentage kiezers dat abortus wil verbieden afgenomen tot 25% in 1989 en zijn steeds meer kiezers van mening dat de vrouw zelf moet kunnen beslissen over de vraag of zij een abortus wil ondergaan. In 1989 is twee derde deel van de kiezers deze laatste mening toegedaan.

Er valt voor alle jaren een duidelijke relatie te constateren tussen het standpunt dat keizers innemen ten aanzien van abortus en de partijkeuze. Van de mensen die absoluut van mening zijn dat de overheid abortus zou moeten verbieden, stemt meer dan de helft op het CDA of op een der kleine confessionele partijen. Kiezers die met betrekking tot abortus een tegenovergestelde houding innemen, stemmen in grote meerderheid op linkse partijen. Ook de VVD krijgt relatief veel stemmen onder deze groep kiezers.

In het verband tussen de mening over abortus en de partijkeuze is in de loop der jaren (1977-1989) geen wezenlijke verandering opgetreden. De groep kiezers die sterk voorstander is van een overheidsverbod op abortus is kleiner geworden, en binnen deze groep lijken iets meer stemmen te zijn weggelegd voor de orthodox-protestantse partijen. Overige verschillen zijn gering.

Tabel 65A. Standpunt ten aanzien van euthanasie en stemgedrag, 1986.

Euthanasie verbieden

Euthanasie toestaan

1

2

3

4

5

6

7

totaal %

PvdA

23

14

23

30

35

44

49

35

CDA

49

67

52

40

20

13

20

31

VVD

7

3

17

20

24

24

15

17

D66

1

3

4

5

12

11

7

7

CPN

1

1

1

0

1

1

PPR

1

1

2

2

3

2

PSP

1

1

1

3

3

2

2

EVP

1

1

1

1

1

SGP

8

2

1

1

GPV

6

3

0

1

RPF

4

4

1

CD

1

1

1

0

Andere partij

1

1

1

3

1

1

1

Totaal

102%

98%

99%

101%

101%

99%

99%

100%

N=

160

91

75

205

183

247

262

1223

13%

7%

6%

17%

15%

20%

21%

99%

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1986

Tabel 65B. Standpunt ten aanzien van euthanasie en stemgedrag, 1989.

Euthanasie verbieden

Euthanasie toestaan

1

2

3

4

5

6

7

totaal %

PvdA

19

13

17

30

28

38

44

32

CDA

42

72

60

45

35

17

21

33

VVD

3

3

11

15

17

21

14

14

D66

2

5

5

8

13

14

12

12

Groen-Links

1

2

4

1

6

8

7

5

SGP

14

3

2

GPV

10

3

1

0

2

RPF

10

1

1

1

CD

1

1

0

0

Andere partij

1

1

1

1

2

1

Totaal

101%

102%

99%

101%

100%

100%

100%

102%

N=

151

96

75

163

191

341

356

1373

11%

7%

6%

12%

14%

25%

26%

101%

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1989

Tabel 65C. Standpunt ten aanzien van euthanasie en stemgedrag, 1994.

Euthanasie verbieden

Euthanasie toestaan

1

2

3

4

5

6

7

totaal %

PvdA

21

15

17

24

20

26

29

25

CDA

37

56

42

33

18

12

12

19

VVD

5

6

11

19

25

26

25

22

D66

6

6

13

15

22

22

19

18

Groen-Links

2

2

2

2

9

7

5

6

SGP

7

0

GPV

5

9

0

1

RPF

12

2

9

1

1

CD

2

1

1

1

2

1

AOV/

Unie 55+

3

2

6

4

2

3

6

4

SP

2

2

1

2

1

Andere partij

2

2

2

1

2

1

Totaal

100%

102%

100%

101%

101%

99%

102%

99%

N=

89

55

53

135

180

385

462

1359

7%

4%

4%

10%

13%

28%

34%

100%

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1994

Tabel 65D. Standpunt ten aanzien van euthanasie en stemgedrag, 1998.

Euthanasie verbieden

Euthanasie toestaan

1

2

3

4

5

6

7

totaal %

PvdA

23

13

18

29

29

28

39

30

CDA

22

48

44

33

17

8

11

18

VVD

8

14

21

12

26

26

25

22

D66

5

1

13

14

18

10

12

Groen-Links

1

5

8

7

10

13

7

9

SGP

12

1

GPV

13

3

3

1

1

RPF

17

17

4

2

2

CD

0

0

1

0

Unie 55+

0

0

0

AOV

1

0

Sen.2000

1

1

1

0

SP

1

1

1

3

3

7

6

5

Andere partij

1

1

1

1

1

Totaal

103%

101%

101%

101%

100%

101%

102%

101%

N=

120

79

78

174

287

446

430

1614

7%

5%

5%

11%

18%

28%

27%

101%

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1998

In de loop van de jaren tachtig kwam een tweede ethisch issue op de politieke agenda te staan: het euthanasievraagstuk. In 1986 werd dan ook besloten om, naast de vraag over abortus, een in vorm vergelijkbare vraag naar de opvattingen omtrent euthanasie op te nemen. In 1989 maakte deze vraag eveneens deel uit van het NKO. Omdat het euthanasievraagstuk in de eropvolgende jaren een meer prominente plaats in het politieke debat en op de politieke agenda innam en over abortus juist minder werd gesproken, is voor 1994 en later voor 1998 besloten om, waar het gaat om ethische vraagstukken, enkel de meningen ten aanzien van het euthanasievraagstuk te vragen.

In 1986 was de opening van de vraag als volgt geformuleerd:

„Ik wil (…) vragen over euthanasie: het door een arts beëindigen van het leven van een patiënt op diens verzoek. Dat is op dit moment verboden, en sommigen vinden dat dat zo moet blijven. Anderen vinden dat een arts altijd euthanasie mag uitvoeren als een patiënt daartoe de wens te kennen geeft. En natuurlijk zijn er ook mensen die een mening hebben die daar tussen in ligt.

Stel dat de mensen die vinden dat euthanasie verboden moet blijven aan het ene eind van deze lijn staan (dus bij het cijfer 1) en dat mensen die vinden dat een arts altijd euthanasie mag uitvoeren als een patiënt daartoe de wens te kennen geeft aan de andere kant van deze lijn staan (dus bij het cijfer 7).

Ik ga u eerst vragen om een aantal politieke partijen te plaatsen op deze lijn. En daarna hoe u uzelf zou plaatsen. Als u helemaal niet weet welk standpunt een partij met betrekking tot dit probleem heeft zegt u het dan gerust”

In de loop der tijd heeft de vraag met betrekking tot euthanasie enige herformulering (moeten) ondergaan, mede als gevolg van gewijzigde maatschappelijke en politieke omstandigheden. Desalniettemin beoogt men met de vraag naar euthanasie nog altijd zowel een indruk te verkrijgen van meningen ten aanzien van dit specifieke vraagstuk, alsook informatie te vergaren die van belang kan worden geacht voor een beeld van een onderliggende ethische dimensie in de Nederlandse politiek.

Als we op basis van de tabellen 65A tot 65D allereerst kijken naar de verdeling van meningen ten aanzien van euthanasie, blijkt dat in 1986 en 1989 het percentage kiezers dat euthanasie wil verbieden ongeveer even groot is als het percentage dat abortus wil verbieden. Ten aanzien van euthanasie opteren wel wat meer mensen voor de middenpositie van de zevenpuntsschaal. In de tweede helft van de jaren tachtig verschillen de opvattingen ten aanzien van abortus en euthanasie met name waar het gaat om extreme posities: in 1986 en 1989 neemt 38% de meest liberale positie in met betrekking tot abortus (i.c. vrouw beslist), terwijl respectievelijk 21% en 26% een vergelijkbare positie (i.c. euthanasie toestaan) inneemt met betrekking tot het euthanasievraagstuk. In de loop der tijd is de houding van de Nederlandse kiezers verschoven in de richting van het toestaan van euthanasie. In 1994 neigt 14% der kiezers in mindere of meerdere mate naar het verbieden van euthanasie en in 1998 is dat 18%. In beide jaren is ongeveer drie kwart van de kiezers daarentegen een mening toegedaan die veeleer gaat in de richting van het toestaan van euthanasie.

Met betrekking tot de relatie tussen de mening ten aanzien van euthanasie en het stemgedrag, kan worden opgemerkt dat de gevonden verbanden sterke gelijkenis vertonen met de verbanden tussen de mening ten aanzien van abortus en stemgedrag. Naarmate men zich sterker keert tegen het toestaan van euthanasie, wordt de kans op een stem voor een confessionele partij groter. En naarmate men meer voorstander is van het toestaan van euthanasie, neemt de kans toe op een stem voor seculiere partijen als PvdA, VVD en D66. Wat deze laatste partij betreft kan nog worden opgemerkt dat er sprake is geweest van enige politieke profilering op basis van het euthanasievraagstuk, wat een indruk lijkt te hebben achtergelaten op het electoraat. We zien in de periode 1986-1994 onder diegenen die het meest voor liberalisering van de euthanasiewetgeving zijn een stijgend stemmenpercentage voor D66. In 1998 zakt dit percentage echter, zowel in het algemeen als in groep kiezers die deze mening heeft.

Aan het andere uiterste van de schaal, dat wil zeggen onder die mensen die zich sterk uitspreken voor een verbod van euthanasie, is de electorale steun voor de kleine confessionele partijen relatief groot, in het bijzonder in 1998.

Zie verder over de meningsvorming ten aanzien van diverse vormen van euthanasie: J. van Holsteyn en M. Trappenburg, Het laatste oordeel. Meningen over nieuwe vormen van euthanasie, Baarn, 1996.

Scroll naar boven