Het Ministerie van Economische Zaken heeft na de Tweede Wereldoorlog tot taak gekregen de economische ontwikkeling van Nederland te begeleiden. Gegeven de noodzaak van de economische wederopbouw en de negatieve ervaringen met het passieve beleid uit de jaren dertig werd gepoogd actief en planmatig de industrialisatie te bevorderen en tevens het midden- en kleinbedrijf te ondersteunen. Hoewel in de betreffende periode de nodige successen zijn geboekt is de wijze van opereren van dit ministerie sinds de jaren tachtig sterk veranderd. Mislukte steunoperaties aan noodlijdende bedrijven als het scheepsbouwconcern RSV zijn mede verantwoordelijk geweest voor deze beleidswijziging. Tevens zijn veranderde opvattingen over mogelijkheden van economische planning en de toenemende populariteit van opvattingen over de wenselijkheid van economische liberalisering als oorzaak aan te wijzen. Die nadruk op de economische liberalisering is ingegeven door de toenemende internationale concurrentie als gevolg van het Europees integratiebeleid en de GATT rondes. In de huidige beleidslijn van het ministerie wordt minder gebruik gemaakt van directe interventie en meer het accent gelegd op de bevordering van het concurrerend vermogen van het Nederlands bedrijfsleven door middel van voorwaardenscheppend beleid. Bij dit laatste moet met name gedacht worden aan een verbeterde marktwerking en de stimulering van de kennisinfrastructuur. De marktwerkings- en dereguleringsoperaties van het ministerie hebben een flexibilisering van het bedrijfsleven en het wegnemen van (concurrentie belemmerende) obstakels tot doel. De kernonderdelen zijn:
- Directoraat-Generaal voor de Buitenlandse Economische Betrekkingen
- Directoraat-Generaal voor Industrie en diensten
- Directoraat-Generaal voor Economische Structuur
- Directoraat-Generaal voor Energie
De ondersteunende en voorwaardenscheppende rol van Economische Zaken komt verder tot uitdrukking in de aanwezigheid van een aantal belangrijke uitvoerende en ondersteunende diensten, waaronder de Economische Controle Dienst, het Centraal Planbureau en het Centraal Bureau voor de Statistiek. De laatste twee diensten ontlenen hun belang aan respectievelijk de opstelling van economische modellen en de verzameling van statistische gegevens, die een belangrijke rol spelen bij de vormgeving van het sociaal-economisch beleid.