Financiën en Begroting

De Grondwet bevat (artikel 132, lid 6) de bepaling dat de formele wet bepaalt welke belastingen door gemeenten kunnen worden geheven. Sinds 1851, met de eerste Gemeentewet, zijn de inkomsten uit eigen gemeentelijke belastingen afgenomen ten gunste van (al dan niet specifieke) uitkeringen via het rijk. De grote verschillen uit de beginjaren tussen gemeenten als het gaat om belastingdruk en aanwezigheid van voorzieningen zijn daardoor sterk genivelleerd.

In 1929 kwam een Gemeentefonds tot stand, gevuld uit o.a. een gemeentefondsbelasting. Uit het fonds werden uitkeringen aan gemeenten gedaan. In 1941 werd de gemeentefondsbelasting afgeschaft: sindsdien wordt het fonds gevoed uit de algemene middelen. Tot slot moet hier nog de OZB genoemd worden: die werd in 1971 ingesteld en is de belangrijkste eigen bron van inkomsten van gemeenten. In 2005 overigens werd door het rijk het gebruikersdeel van de OZB afgeschaft.

Bronnen van inkomsten van gemeenten zijn tegenwoordig:

  • het gemeentefonds (waaruit gemeenten een algemene uitkering van het rijk krijgen): goed voor 32,9% van de inkomsten in 2010
  • de specifieke uitkeringen (uitkeringen van het rijk voor specifieke doeleinden, bijvoorbeeld de sociale werkvoorziening): 28,0% in 2010
  • Onroerende Zaakbelasting (OZB), heffingen, rechten, overige belastingen – parkeerbelasting, hondenbelasting, precariobelasting bijvoorbeeld – en eigen middelen.

Het is de raad die de belasting heft – deze bevoegdheid kan niet gedelegeerd worden – , maar de wet bepaalt welke belastingen geheven mogen worden. Het gaat daarbij bjivoorbeeld om de precariobelasting, de OZB, de baatbelasting, forensenbelasting, toeristenbelasting, parkeerbelasting, hondenbelasting en reclamebelasting. De belastingen mogen niet naar draagkracht worden geheven.

Gemeenten stellen elk jaar een begroting op. Basis daarvoor is het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

Een gemeentebegroting kent twee onderdelen:

  • de beleidsbegroting (met het programmaplan en toelichtende paragrafen)
  • de financiële of fiscale begroting met overzichten van baten en lasten.

Het college van B&W maakt een voorstel voor de begroting. De Gemeenteraad heeft het budgetrecht: de raad stelt uiteindelijk de begroting vast en kan uiteraard, via amendering, het voorstel van B&W wijzigen.

Gemeenten geven geld uit voor tal van doeleinden. Een groot gedeelte betreft uitgaven op het terrein van werk en inkomen. Ook aan maatschappelijke zorg (Wmo) wordt veel geld uitgegeven. Andere terreinen zijn bijvoorbeeld: educatie, kunst, groen, wegen, water, en openbare orde en veiligheid.

De uitgaven van gemeenten zijn door de jaren heen sterk gestegen. Een uitzondering vormde het jaar 2005. Wél zijn de gemeentelijke uitgaven minder sterk gestegen dan de uitgaven van het rijk, zie onderstaande tabel.

Jaar

Uitgaven gemeenten 1

Uitgaven rijk 1

Indexcijfer

Gemeenten

Indexcijfer

Rijk

2001

38,3

133,9

100

100

2003

43,6

132,8

114

99

2005

43,7

136

114

102

2006

45,4

146,7

118

110

2007

47,1

156,8

123

117

2008

49,1

168,8

128

126

2009

52,8

179

138

134

2010

54,2

194,8

141

145

2011

53,6

188,4

140

141

2012

52,3

183,8

141

137

1 € miljard

Bron: Miljoenennota’s en CBS

De gemeentebegroting moet sluitend zijn, eventuele tekorten moeten worden gecompenseerd door bezuinigingen op de uitgaven, dan wel vergroting van de inkomsten. De provincie oefent toezicht uit of het financieel beheer van gemeenten.

De Raad voor de financiële verhoudingen publiceerde zomer 2017 een onderzoek naar het  financieel toezicht door provincies op gemeenten. Dat toezicht heeft volgens de Raad meerwaarde omdat het zicht geeft op de politieke en bestuurlijke context. Tegelijkertijd moet het financieel toezicht onafhankelijk, onpartijdig en onder publieke verantwoording plaatsvinden.

Het financieel toezicht dient ook meer te zijn dan het voorkomen dat een gemeente financieel wanbeleid voert: het dient ook bij te dragen aan de kwaliteit en de transparantie van de democratische controle door de gemeenteraad. De provincie gaat uiteraard niet op de stoel van de gemeenteraad zitten maar kan de gemeente wel wijzen op haar verantwoordelijkheid.

Zie:De Raad voor de financiële verhoudingen, Financieel toezicht met een visie, Den Haag, juni 2017.

Als het niet lukt de begroting structureel 0sluitend te krijgen kan een aanvraag bij het rijk worden gedaan voor een uitkering op grond van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet. Deze uitkering bedraagt op jaarbasis € 20 tot 30 miljoen, waar een streng financieel toezicht – men spreekt wel van “onder curatele stelling” – van het rijk tegenover staat. Het aantal gemeenten dat een beroep doet op artikel 12 varieert van 3 tot 5.

Voor de begroting geldt sinds 1985 het stelsel van baten en lasten. Dat houdt in dat uitgaven en inkomsten worden toegerekend aan de jaren waarop zij betrekking hebben.

Naast de begroting voor het komende jaar is ook, sinds 1992, een meerjarenbegroting verplicht gesteld voor ten minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren. Deze meerjarenbegroting wordt niet expliciet door de raad vastgesteld, maar voor kennisgeving aangenomen: er is dus geen sprake van een formeel bindende werking.

Zie o.a. over de gemeentefinanciën:

  • W. Derksen, Grensvervaging in de financiële verhouding, Den Haag, 1999
  • P. Bordewijk, De kaart van Nederland en de financiële verhouding, Den Haag, 1996
  • W.Bonnema, M.H.M. Cuppens, A.J.M. Evers en W. Rikken, Gemeentefinanciën, Alpen aan den Rijn, 1996
  • J.P. Kruimel en A.H. Mulder, Herziening gemeentelijke belastingen, Deventer, 1994
  • B. van der Land, Het financieringsgedrag der gemeenten. Over de verwevenheid van rijks- en gemeentelijk beleid, Alphen aan den Rijn, 1961. 

In het regeerakkoord van VVD en PvdA, Bruggen slaan, is opgenomen dat voor decentrale overheden in 2013 verplicht schatkistbankieren gaat gelden. Daarmee worden de risico’s van beleggen voor decentrale overheden voorkomen.

Scroll naar boven