Een overzicht van de belangrijkste functies van de provincies op dit moment, zoals omschreven door het kabinet-Lubbers-II, hebben wij ontleend aan Modderkolk en Van de Riet (zie literatuur paragraaf 2). Deze functies zijn:
- integratiefunctie: vooral de zorg voor integratie van medebewindstaken op mesoniveau op verschillende terreinen (intersectoraal overzicht) en terzake fungeren als schakel tussen rijk en gemeenten
- functie van bestuurlijk middenkader: coördinatie tussen gemeenten en wetenschappen; conflictoplossing; allocatie van middelen en voorzieningen; toezicht; geschillenbeslechting
- bestuurlijke organisatiefunctie: onder andere inzake intergemeentelijke samenwerking en gemeentelijke herindeling
- “service-functie”: overdracht van kennis en informatie naar gemeentenbelangenbehartigersfunctie: vooral voor de ,,eigen” gemeenten
- vangnetfunctie: opvang van bestuurlijk vacuüm op rijks- en lokaal niveau
- sturende en kaderscheppende functie: met betrekking tot maatschappelijke organisaties, onderhoud van contacten met en tussen organisaties die op regionaal niveau opereren
- uitvoerende functie: betreft de doe-taken van de provincie (bijvoorbeeld bejaardenoorden, vaarwegen, wegen en landschap)
- pleitbezorger: van belangen van burgerij en instellingen en bedrijven in de provincie.
Het komt niet als een verrassing dat deze functies eigenlijk pas in de laatste twee decennia tot ontwikkeling zijn gekomen. Alleen de tweede functie in dit overzicht is traditioneel. De eerste functie is zeer belangrijk geworden. De provincie vervult een centrale rol in de planvormingsstructuren in ons land. De zesde en de zevende functie zijn goed beschouwd van meest recente datum. Van de drie lagen van algemeen bestuur is de provincie op dit moment de meest flexibele. In die zin kan haar huidige rol wellicht worden vergeleken met die welke gemeenten vervulden tussen 1880-1920. Nu ontwikkelt de provincie initiatieven waar Rijk en/of gemeenten node inspanning moeten laten liggen. De provincie kan zo een bestuurlijk vacuüm opvullen. Onlangs is betoogd dat flexibele regionalisering wel eens het antwoord kan zijn op de bestuurlijke vraagstukken die zich manifesteren tussen het lokale en rijksniveau in. Flexibele regionalisering kan worden omschreven als het binnen een basisstructuur relatief soepel en veerkrachtig opvangen van steeds wisselende “regionale” schaalvraagstukken. Tussen het beneden-nationale en boven-lokale niveau bevindt zich een omvangrijk pakket aan voorzieningen en diensten, waarbinnen voortdurend gezocht wordt naar optimale aansluiting bij vigerende maatschappelijke samenhangen. In concreto houdt dit in dat de provincie een taak op zich kan nemen die, eenmaal ontwikkeld, op een ander (hoger of lager schaalniveau) verder kan worden begeleid, beheerd en dergelijke. Rijks- en gemeentelijk niveau beheren immers reeds een omvangrijk takenpakket en beschikken over veel minder “ruimte” om nieuwe taken te ontwikkelen.