Geluk en tevredenheid, zorgen en angsten

Er bestaat veel onderzoek naar de mate waarin mensen gelukkig en tevreden zijn of juist ontevreden zijn en zorgen en angsten ondervinden. Het geheel van positieve en negatieve gevoelens wordt wel aangeduid met de term mental health.

Onderzoek naar geluk, tevredenheid en mental health is geen waardeonderzoek in strikte zin, maar het staat er wel mee in verband. De onderzoeker analyseert immers ten dele het oordeel over een situatie, welk oordeel mede op grond van waarden tot stand komt.

Volgens Veenhoven beïnvloedt het geluksgevoel de visie op het leven. Geluksgevoel gaat samen met meer tevredenheid over het huwelijk, het werk en de materiële levensstandaard. Verwachtingen over wat het leven te bieden heeft, waren realistischer onder degenen die zich gelukkig voelden. Hun zelfvertrouwen was groter. Hoewel er geen relatie bestond met de tevredenheid over de eigen gezondheid en over het sociale netwerk – iemands familieleden, vrienden en kennissen – lijken geluksgevoel, diverse vormen van tevredenheid en ambities toch een complex te vormen dat voor de psyche van het individu belangrijk is. Zie voorts:

  • R. Veenhoven, Happiness in nations. Subjective appreciation of life in 56 nations, 1946-1992, Rotterdam, 1992
  • R. Veenhoven (red.), How harmful is happiness? Consequences of enjoying life or not, Rotterdam, 1989. 

Een onderzoeker meet met vragen naar geluk en tevredenheid verschillende zaken. Ten eerste meet hij een persoonlijkheidskenmerk. Individuen kunnen namelijk van nature de neiging hebben zich ongelukkig te voelen, zich zorgen te maken, ontevredenheid en angst te ervaren. Ten tweede meet hij een afspiegeling van een reële situatie: een individu is ongelukkig en ontevreden, omdat zijn ongunstige leefsituatie daartoe aanleiding geeft.

Daarnaast bestaan er verschillen tussen landen. Uit internationaal onderzoek blijkt bijvoorbeeld steeds weer dat de Italianen minder gelukkig en tevreden zijn dan andere nationaliteiten, terwijl de Nederlanders zich juist meer tevreden betonen. Het is ook mogelijk dat een nationaal bepaalde sociale wenselijkheid de respondent ingeeft om tijdens de enquête van niet te veel tevredenheid blijk te geven.

Volgens Veenhoven meten algemeen geformuleerde vragen, zoals „Bent u gelukkig?” en „Hoe tevreden bent u met het leven dat u nu leidt?” vooral een persoonlijkheidskenmerk. Zij hangen namelijk slechts in geringe mate samen met de mate waarin de leefsituatie objectief als gunstig of ongunstig gekarakteriseerd kan worden. Die samenhang is veel duidelijker bij meer specifiek geformuleerde vragen, zoals die naar de tevredenheid met de woning of met het inkomen. Vooral deelsatisfacties zijn dus een afspiegeling van iemands situatie, al blijft de persoonlijkheid ook daar haar invloed uitoefenen. Zie hierover: R. Veenhoven, Leefbaarheid van landen, oratie Universiteit Utrecht, 1996, pp. 19-23.

Zie voor de wijze waarop verschillende nationaliteiten op enquêtes reageren onder meer: J. Veenman en J.D. Meloen, Het is maar de vraag: onderzoek naar responseffecten bij minderhedensurveys, Lelystad, 1990.

Veenhoven speurde in 150 onderzoeksrapporten, verschenen voor 1975, naar factoren die gevoelens van geluk en tevredenheid bepalen, waarbij overigens ook hij tot de conclusie kwam dat de beantwoording van algemeen geformuleerde enquêtevragen weinig omgevingsinvloeden doet vermoeden. De determinanten die hij van belang achtte, vielen in enkele groepen uiteen.

Ten eerste is er de context. Oorlogsdreiging en geringe nationale welvaart doen tevredenheid en geluk afnemen. De factor welvaart is vooral in het extreme geval van ondervoeding belangrijk.

Ten tweede zijn er de traumatische ervaringen van het individu in diens verleden, zoals het overlijden van één of van beide ouders voor iemands vijftiende jaar en gevangenschap in een concentratiekamp.

Ten derde zijn eigenschappen van het individu van belang. Een lager inkomen, een hogere leeftijd en een slechte gezondheid zouden geluk en tevredenheid doen afnemen. Opleiding doet vrijwel niet terzake.

Ten vierde is er de maatschappelijke positie van het individu. Het verlies van werk door werkloosheid of pensionering maakt ongelukkig, maar kan soms ook tot meer geluk en tevredenheid leiden. Een hoog beroepsprestige stemt tot tevredenheid. Behoren tot een gedepriveerde groep, zoals de zwarten in de Verenigde Staten, drukt gevoelens van geluk en tevredenheid. Hierbij is wellicht statusinconsistentie belangrijk, omdat de negatieve invloed vooral blijkt bij de hoog opgeleide en goed betaalde zwarten.

Ten vijfde acht Veenhoven bij het sociale netwerk van het individu vooral het hebben van een vaste partner van belang. Mensen met een partner zijn gelukkiger dan degenen zonder partner.

De volledige titel luidt: R. Veenhoven, Conditions of happiness, Dordrecht-BostonLancaster, 1984.

Deze indeling van factoren benadrukt Veenhoven nogmaals in: R. Veenhoven, Developments in satisfaction research, Social Indicators Research, 37 (1996), pp. 1-46.

Onder de mogelijke determinanten van geluk en tevredenheid trekt de ontwikkeling van de welvaart aandacht. Hoewel het voor de hand ligt te veronderstellen dat een daling van de welvaart de „mental health” negatief beïnvloedt, blijkt deze relatie over het algemeen zwak te zijn.

Tijdens de economische teruggang van 1980-1982 bleef in de landen van de Europese Gemeenschap de tevredenheid met het leven in het algemeen op hetzelfde peil. Er trad in zes van de landen enige teruggang op in de tevredenheid over geldzaken. Verder waren de veranderingen in deelsatisfacties onsystematisch. Tegenover een daling van sommige satisfacties in enkele landen stond een lichte toename van andere. Geen van de veranderingen was verder ingrijpend van omvang. Dit gold ook voor een enkele indicatie van zorgen en angsten.

De economische recessie had dus weinig invloed op de tevredenheid van de bevolking als geheel. De tevredenheid van degenen die rechtstreeks getroffen werden, nam wel duidelijk af. Uit de analyse van Nederlandse gegevens uit 1982, uitgevoerd door Becker, bleek dat tevredenheid en andere aspecten van de „mental health” onder werklozen beduidend slechter uitvielen dan onder werkenden. Bij de herhaling van het onderzoek in 1995 bleek dit nog steeds het geval te zijn. De werklozen benadrukten de voordelen van hun situatie zelfs minder dan bij de eerdere meting en de nadelen benadrukten zij meer. Hoewel de werkloosheid in de loop van de tijd als verschijnsel meer „gewoon” was geworden, trad er gezien vanuit de werklozen geen gewenning op.

Analyse van tevredenheid en van andere belevingsaspecten op algemeen niveau levert dus weinig op, het onder zoek moet op specifieke groepen gericht worden. Zie:

  • S.Hoff en G. Jehoel-Gijsbers, Een bestaan zonder baan. Een vergelijkende studie onder werklozen, arbeidsongeschikten en werkenden, 1975-1995, Rijswijk, 1998
  • R. Veenhoven, Did the crisis really hurt? Effects of the 1980-1982 economic recession on satisfaction, mental health and mortality, Rotterdam, 1989
  • J.W. Becker, Reacties op werkloosheid, Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaal en Culturele Studie 13, Rijswijk-Alphen aan den Rijn, 1989. 

Tussen 1991 en 1995 groeit de bezorgdheid in Nederland, zowel die over het gezin, over geldzaken, over de politiek, over de gezondheid als die over de toekomst. Omdat de conjunctuur zich in deze periode gunstig ontwikkelde, moet worden aangenomen dat bezorgdheid autonoom, dus los van de welvaart toenam. Zie hiervoor figuur 1 en verder: Sociaal en Cultureel Rapport 1996, Sociaal en Cultureel Planbureau, Rijswijk, 1996, pp. 468-470.De tabellen 2 en 3 en figuur 1 laten enige trends zien.

Tabel 2. Geluk en tevredenheid, 1958-1996 (in procenten).

’58

’69

’75

’80

’86

’91

’95

’96

a

voelt zich gelukkig1

80

63

67

60

b

is tevreden over het leven dat hij leidt2

83

81

84

82

83

c

is tevreden over huisvesting3

77

80

86

83

87

d

is tevreden met gezondheid4

79

74

77

77

75

70

e

is tevreden over huwelijk en gezinsleven5

92

83

81

80

86

f

is tevreden met inkomen6

47

54

54

48

46

56

50

g

is tevreden met sociale zekerheid7

86

83

85

75

72

61

1 21 t/m 64 jaar

2 16 t/m 74 jaar

3 21 t/m 70 jaar

4 21 t/m 70 jaar

5 21 t/m 64 jaar

6 21 t/m 64 jaar

7 21 t/m 64 jaar

Bron: Gegevens afkomstig van onderzoek Riskante gewoonten, 1958, onderzoek Welvaart en Politiek, 1969, onderzoek Culturele veranderingen in Nederland,1975-1996.

Tabel 3. Angsten, 1958-1996, 21-70 jaar (in procenten).

1958

1975

1980

1986

1991

1996

heeft vaak angsten

23

18

17

16

15

14

voelt zich vaak bedrukt

23

27

27

27

30

31

vindt het leven soms doelloos

9

13

14

14

13

12

voelt zich soms eenzaam

9

19

19

21

21

20

Bron: Gegevens afkomstig van onderzoek Riskante gewoonten,1958, onderzoek Culturele veranderingen in Nederland, 1975-1996.

Een enkele meting van vóór 1975 wijst erop dat de Nederlanders zich toen wat gelukkiger voelden. Men was ook wat tevredener over zijn huwelijk en gezin. De tevredenheid met het inkomen was echter iets geringer. Zorgen over specifieke aspecten van de leefsituatie waren vóór 1975 eveneens wat minder sterk aanwezig. De betreffende metingen dateren van 1958 en 1969. Achteraf gezien lijken de late jaren vijftig en de jaren zestig wat betreft de „mental health” gunstig af te steken bij de periode die erop volgde, zij het dat men in 1958 wat meer angsten leek te ondervinden.

De mogelijke invloed van de recessie van 1980-1983 is niet over de hele linie zichtbaar. Zoals gezegd, aan het verloop van de geluksgevoelens en de tevredenheid valt weinig te zien. Alleen de tevredenheid met het inkomen – die in 1979 relatief hoog was – kwam tussen 1980 en 1983 op een lager niveau en bleef verder tot 1991 ongeveer gelijk. In de daaropvolgende jaren steeg de tevredenheid weer tot het oude niveau. De tevredenheid met de sociale zekerheid vertoont daarentegen over de hele periode gezien een neiging tot dalen.

De zorgen over geldzaken vertoonden tot het begin van de jaren negentig een verandering die lijkt op die van de tevredenheid met het inkomen: een toename tussen 1979 en 1983, zonder blijk van afname daarna. Vanaf 1991 echter steeg het aandeel van de Nederlandse bevolking dat zorgen vertoont over geldzaken. Ook de zorgen over het gezin vertonen in de jaren negentig een tendens tot stijging.

In de meeste recente meting, 1996, geeft de Nederlandse bevolking uiting aan een snelle daling van zowel gevoelens van zorg als tevredenheid. Uit volgende metingen zal moeten blijken of dit een steekproeffluctuatie of het begin van een nieuw tijdperk betreft.

Bij de angstgevoelens doen zich sinds 1975 geen structurele veranderingen voor.

Als men de gegevens interpreteert in het licht van „waarden die onder druk staan” dan behoort vooral het inkomen daartoe. Daaraan kan men dan de sociale zekerheid toevoegen – de tevredenheid daarmee neemt af. Beperkingen aangebracht in het Nederlandse stelsel zijn hier een vermoedelijke oorzaak.

Buiten het financiële lijkt vooral het gezin een bron van zorg te zijn geworden.

Men vindt de gegevens ten slotte meer uitgebreid behandeld in: M. Mootz, Psychosomatic complaints through the recession in some western nations, in: R. Veenhoven (red.), Did the crisis really hurt? Effects of the 1980-1982 economic recession on satisfaction, mental health and mortality, Rotterdam, 1989.

In de jaren negentig bleken de jongeren (16-30 jaar) zich vooral zorgen te maken over geldzaken. Van alle leeftijdsgroepen waren zij eveneens het minst tevreden over hun inkomen. Zij maakten zich de meeste zorgen over de toekomst. Zorgen over de gezondheid komen na het 45ste levensjaar over het algemeen iets meer voor.

De laagste inkomensgroep (ƒ 9.000 tot ƒ 30.000) bleek waar het de mental health betreft, vrij slecht af te zijn. Zij leed vooral onder zorgen en angsten. Het ligt voor de hand dat de tevredenheid met het inkomen aan de lage kant was.

Scroll naar boven