Gegevens die betrekking hebben op de partijkeuze van de gereformeerde kiezers staan vermeld in tabel 20.
Om praktische redenen, i.c. te kleine aantallen ondervraagden voor de diverse groepen, is het niet mogelijk een verdere uitsplitsing naar de verschillende richtingen binnen deze groep gereformeerden te maken.
Gereformeerde kiezers blijken minstens zo trouw hun stem te geven aan een politieke partij op protestantse grondslag als katholieke kiezers bij het steunen van een katholieke partij. Wel is er in alle gevallen wat meer verdeeldheid onder de gereformeerde kiezers; voor deze kiezers was er overigens ook meer diversiteit in het aanbod van partijen op protestants-christelijke grondslag. Waar katholieken slechts bij hoge uitzondering de keuze hadden uit twee of meer katholieke partijen, daar bestond voor gereformeerden in de regel een keuze uit meer dan één partij op protestants-christelijke grondslag.
Bij de verkiezingen van 1948 brengt 84% van de gereformeerden een stem uit op de ARP en 11% op de SGP. De PvdA is de enige andere politieke partij die enkele gereformeerde stemmen weet te vergaren. In de jaren vijftig blijft bij Tweede-Kamerverkiezingen het leeuwendeel van de gereformeerden een keuze uitspreken voor de ARP. In deze periode kan de ARP rekenen op ongeveer 80% van de stemmen van gereformeerde kiezers. De cijfers voor de SGP blijven in onderzoeken die betrekking hebben op dit tijdvak in de regel onvermeld, maar vermoed mag worden dat, gezien het percentage stemmen ondergebracht bij de categorie „andere partijen”, de SGP tussen de vijf en tien procent van de gereformeerde stemmen weet te behalen. Van de seculiere partijen behaalt de PvdA met ongeveer vijf procent van deze kiezers telkens het beste resultaat.
Een vergelijkbare kentering als in 1967 bij de steun voor de KVP onder katholieken wordt onder gereformeerden niet gevonden. Bij de verkiezingen van 1967 stemt nog immer ruim tachtig procent van de gereformeerden op de ARP. Seculiere partijen weten nauwelijks stemmen van gereformeerden te verkrijgen. In 1971 is er sprake van enige terugval van de steun onder gereformeerden voor de ARP (66%), maar opgemerkt moet worden dat de SGP en het GPV samen goed zijn voor nog eens 18% van de gereformeerde kiezers. De overige partijen sprokkelen niet meer dan enkele gereformeerde stemmen bij elkaar. De situatie van 1972 is vergelijkbaar met die van 1971, maar enkele aspecten lijken toch op verandering van het stemgedrag der gereformeerden te duiden. Zo behaalt de VVD 6% bij deze kiezers en krijgt de PPR, met een lijsttrekker van AR-huize, zelfs 7% van de gereformeerde stemmen.
Bij het eerste optreden van het CDA bij Tweede-Kamerverkiezingen krijgt de partij ruim tweederde deel van de gereformeerde stemmen, maar een dergelijk resultaat wordt daarna nimmer meer bereikt. In de jaren tachtig doet zich een teruggang in de steun van gereformeerden voor het CDA voor, die zich in de jaren negentig blijkt door te zetten. Nadat in 1994 de helft der gereformeerden nog een stem aan het CDA geeft, weet de partij in 1998 voor de eerste maal slechts een minderheid (42%) van deze kiezers voor zich te winnen.
Voor een deel zijn de gereformeerde stemmen naar de kleine confessionele partijen gegaan. SGP, GPV en RPF zijn goed voor rond de 20% van de gereformeerde stemmen, met uitschieters omhoog in 1989 (28%) en 1998 (30%). Overigens slagen CDA plus deze drie kleine confessionele partijen er in 1994 en 1998 niet meer in om driekwart (of meer) der gereformeerde kiezers voor zich te winnen; in beide jaren ligt hun gezamenlijke aandeel op 72%.
De seculiere partijen weten de laatste decennia meer gereformeerden voor zich te winnen dan in de jaren veertig en vijftig, maar nog altijd is hun aantrekkingskracht op deze kiezersgroep bescheiden. Lang niet altijd en dan nog met moeite wordt door zelfs de grootste niet-confessionele partijen een aandeel van tien procent of meer behaald onder de gereformeerden: de VVD in 1982 (11%), de PvdA in 1986 (11%), VVD en D66 in 1994 (11% resp. 10%) en de VVD in 1998 (13%).