Voor overzichtsartikelen betrekking hebbend op het kiesrecht en de geschiedenis daarvan, zie de artikelen in het themanummer “Kiesstelsels en stemgedrag” van het Tijdschrift voor Geschiedenis, nader gespecificeerd in paragraaf Kiesstelsel Tweede Kamer. Zie ook: D.J. Elzinga, H.R.B.M. Kummeling, J. Schipper-Spanninga, Het Nederlandse kiesrecht, Deventer, Kluwer, 2012, Mastermonografieën staats- en bestuursrecht.
De historische beschrijving van het Nederlandse kiesrecht valt in grofweg vier perioden uiteen.
In de periode van 1795 tot 1906 is sprake van indirect kiesrecht dat onder invloed van de Franse revolutie betrekkelijk ruim is opgezet. Ten tijde van het Koninkrijk Holland (1806-1810) en van de rechtstreekse uitbreiding van het Franse staatsgezag over Holland (1810-1813), is er geen sprake van verkiezingen maar van aanwijzing van de volksvertegenwoordigers door de Koning, respectievelijk de Keizer.
Van 1814 tot 1848 kent Nederland opnieuw een indirect kiesrecht, dat nu is voorbehouden aan een beperkte groep kiezers in steden en platteland (zie par. 6.4). De grondwetswijziging van 1848 leidt tot rechtstreekse verkiezingen van de volksvertegenwoordigers. In principe werd toen het kiesrecht bepaald door de census, de hoogte van de belastingen die werd betaald. De strijd om uitbreiding van het kiesrecht en invoering van het algemeen kiesrecht wordt in 1917 beslecht.
Zie voor de kiesrechtstrijd de volgende overzichtswerken:
- T. van der Meer, S. van Schuppen en S. Veen, De S.D.A.P. en de kiesrechtstrijd. De ontwikkeling van de Nederlandse sociaal-democratie 1894-1913, Amsterdam, 1981
- G. Taal, Liberalen en radicalen in Nederland, 1872-1901, ‘s-Gravenhage,1980
- J. Th. J. van den Berg, De evenredige vertegenwoordiging in Nederland, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 92 (1979), pp. 452-472
- K. L. L. M. Dittrich, De invoering van de evenredige vertegenwoordiging in Nederland, scriptie Parlementaire Geschiedenis, Leiden, 1975 (Xerox)
- H. H. Zwager, De motivering van het algemeen kiesrecht in Europa, Groningen, 1958, pp. 157-186
- J. van de Giessen, De opkomst van democratie als leuze in Nederland, ‘s-Gravenhage, 1948
- F. J. A. Huart, Grondwetsherziening 1917 en 1922, Groningen, 1925, pp. 128-168.
Specifiek over vrouwenkiesrecht en de invoering daarvan in 1919 gaan de volgende werken:
- J. Outshoorn, Vrouwenemancipatie en socialisme. Een onderzoek naar de houding van de S.D.A.P. ten opzichte van het vrouwenvraagstuk tussen 1894 en 1919, Nijmegen, 1973
- C. Pothuis-Smit, De geschiedenis van het algemeen vrouwenkiesrecht in verschillende landen, Amsterdam, z.j.
In 1917 begint de vierde periode in de ontwikkeling van het kiesrecht, het algemene rechtstreekse kiesrecht, waarop slechts een betrekkelijk beperkt aantal wettelijke uitzonderingen mogelijk is. In het onderstaande wordt een overzicht gegeven van de (grond)wettelijke veranderingen, welke zich in het kiesrecht hebben voorgedaan. Eerst wordt daarbij de aandacht gericht op de ontwikkelingen in het actieve en passieve kiesrecht ten aanzien van de Tweede Kamer, vervolgens op dat van de Eerste Kamer. Deze laatste beschrijving begint in 1815, omdat toen het twee-kamerstelsel werd ingevoerd, behoudens een kortstondige uitzondering tussen 1798 en 1801.
Eisen van actief en passief kiesrecht voor de volksvertegenwoordiging (c.q. Tweede Kamer), 1795-heden.
Actief kiesrecht |
Passief kiesrecht |
||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
A. Periode 1795-1806 |
|||||||||
De Nationale Vergadering |
|||||||||
Regelement 1795 |
|||||||||
– |
Ouder dan 20 jaar |
– |
Stemgerechtig zijn |
||||||
– |
Een vaste woonplaats hebben |
– |
Ouder zijn dan 25 jaar |
||||||
– |
Verklaring afleggen, inhoudende: afkeer van het stadhouderschap en instemming met de gedachte van de volksoevereiniteit en de rechten van de mens en de burger |
– |
Vier jaar een vaste woonplaats hebben |
||||||
– |
Niet langer dan drie maanden van het laatst afgelopen jaar bedeeld zijn geweest uit de armenkassen |
||||||||
Het Vertegenwoordigend Lichaam |
|||||||||
Staatsregeling voor het Bataafsche Volk, 1798 |
|||||||||
artikelen 11, 13, 14, 15 en 21: |
artikelen 32, 33: |
||||||||
– |
ouder zijn dan 20 jaar |
– |
stemgerechtig zijn |
||||||
– |
eed afleggen (afkeer van stadhouderschap, federalisme, aristocatie en regeringsloosheid) |
– |
ouder zijn dan 30 jaar |
||||||
– |
,,inboorlingen” moeten tenminste twee jaar en vreemdelingen ten minsteg edurende tien jaar hun vaste woonplaats in de Republiek gehad hebben |
– |
binnen de Republiek geboren zijn en de laatste tien jaar aldaar hun vaste woonplaats gehad hebben of elders geboren zijn en gedurende de laatste vijftien jaar hun vaste woonplaats in de Republiek gehad hebben |
||||||
– |
in staat zijn de Nederlandse taal te lezen en te schrijven |
||||||||
– |
in de lasten der maatschappij hun aandeel dragen |
||||||||
uitgesloten zijn: lijf- huisbedienden; behoef- tigen in gestichten; de bedeelden (in het laatst afgelopen halfjaar); onder curatele gestelden; bankbreukingen; in staat van beschuldiging ge- stelden; zij die de afgelopen drie jaar niet ter grondvergadering verschenen zijn; militairen in garnizoen; inwonend huispesoneel |
uitgesloten zijn: zij die zich aan een kerkelijke eredienst verbinden of zich aan een vorm van openbaar onderwijs wijden |
||||||||
Het Wetgevend Lichaam |
|||||||||
Staatsregelingen des Bataafschen Volks, 1801 |
|||||||||
artikelen 24, 25 en 28: |
artikelen 27 en 29: |
||||||||
– |
ouder zijn dan 20 jaar |
– |
stemgerechtig zijn |
||||||
– |
bestendige inwoning binnen de Republiek gedurende het laatste jaar voor ,,inboorling” en gedurende de laatste zes jaar voor vreemdelingen |
– |
35 jaar of ouder |
||||||
– |
kunnen lezen en schrijven van Nederduitsch |
||||||||
– |
eed afleggen: trouw aan de grondwet en onderwerping aan de wet |
||||||||
uitgesloten: zie Staatsregeling 1798 met uitzondering van zij die de afgelopen drie jaar niet ter grondsvergadering verschenen zijn |
uitgesloten: leraren van enige kerkelijke gezindheid |
||||||||
Hun Hoog Mogende |
|||||||||
Staatsregeling des Bataafschen Volks. 1805 |
|||||||||
Artikelen 12 en 14: |
Artikelen 13 en 19:22 |
||||||||
– |
idem als Staatsregeling 1801 |
– |
stemgerechtigd zijn |
||||||
– |
ouder dan 30 jaar |
||||||||
– |
geboren binnen een der acht departementen of in de koloniën of bezitting van het Rijk |
||||||||
– |
gedurende de laatste zes jaar gewoond hebben in het departement door welke ze be-noemd worden |
||||||||
– |
mogen elkaar niet bestaan tot in de vierde graad van bloedverwantschap of zwangerschap |
||||||||
uitgesloten: leraren van enige kerkelijke gezindheid |
|||||||||
Constitutionele Wetten. 1806 |
|||||||||
artikelen, eerste afdeling. artikel 1: |
artikelen, eerste afdeling, artikel 1: |
||||||||
– |
idem als Staatsregeling 1805 |
– |
idem als Staatsregeling 1805 |
||||||
Constitutie voor het Koningrijk Holland, 1806 |
|||||||||
artikelen 7, 14 en 17: |
artikelen 7, 16 en 52: |
||||||||
– |
Idem als Constitutionele Wetten, 1806 |
– |
Idem als Constitutionele Wetten, 1806 |
||||||
veranderingen: in plaats van een der acht departementen leze men Koningrijk; in plaats van vierde graad leze men derde graad |
|||||||||
B. Periode 1814-1848 |
|||||||||
De Staten-Generaal |
|||||||||
Grondwet voor de Vereenigde Nederlanden, 1814 |
|||||||||
artikelen 56 en 85: |
artikelen 59 en 60: |
||||||||
– |
Staten-Generaal worden gekozen door Provinciale Staten: deze worden gekozen door: |
– |
Nederlanders |
||||||
· |
de edelen of ridderschappen |
– |
ingezetenen van een provincie |
||||||
· |
vertegenwoordigers der stede (gekozen door stadsraden, die op hun beurt gekozen worden door kiesmannen: deze werden gekozen door kiezers: om voor het kiesrecht in aanmerking te komen moet men over een bepaald bezit beschikken. art. 80. Grondwet) |
– |
30 jaar en ouder |
||||||
· |
de landelijke stand (de vertegenwoordigers werden gekozen door kiesraden, die op hun beurt werden gekozen door landbezitters) |
– |
ten hoogste bloedverwantschap of zwangerschap tot in de derde graad |
||||||
uitgesloten: zee of landofficieren met een rang lager dan hoofdofficier |
|||||||||
De Tweede Kamer |
|||||||||
Grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden, 1815 |
|||||||||
artikelen 79 en 129: |
artikel 81: |
||||||||
– |
de Tweede Kamer wordt gekozen door |
– |
idem als Grondwet 1815 |
||||||
provinciale staten: verder idem als |
|||||||||
Grondwet 1814 |
|||||||||
Grondwet 1840 |
|||||||||
artikelen 81 en 127: |
artikel 79: |
||||||||
– |
idem als Grondwet 1815 |
– |
idem als Grondwet 1815 |
||||||
C. Periode 1848-1917 |
|||||||||
Grondwet 1848 |
|||||||||
artikel 76: |
artikel 79: |
||||||||
– |
Nederlanders |
– |
Nederlanders |
||||||
– |
mannelijke ingezetenen van 23 jaar en ouder die in de derecte belastingen een bepaalde som betalen die naar plaats kan variëren, maar die niet lager kan zijn dan ƒ 20,- en niet hoger dan ƒ 160,- |
– |
mannelijke ingezetenen van 30 jaar en ouder |
||||||
– |
in het volle genot zijn van burgelijke en burgerschapsrechten |
– |
in het volle genot zijn van burgelijke en burgerschapsrechten |
||||||
Grondwet 1887 |
|||||||||
artikel 80 en additioneel artikel VII (dit artikel wijzigde de Kieswet van 1850 en zou gelden tot aan de vaststelling van een nieuwe Kieswet, wat eerst in 1896 het geval zou zijn) |
artikel 84: |
||||||||
– |
Nederlandse mannelijke ingezetenen van 23 jaar en ouder die een zeker minimum som in de directe belastingen betalen, of eigenaar danwel huurder zijn van een huis met een huurwaarde boven een bepaald minimum (uitwerking: over het laatste verlopen dienstjaar ter zake van het bewonen van een huis ten volle in de personele belasting of voor minstens ƒ 10,- in de grondbelasting zijn aangeslagen en belastingaanslag voldaan hebben) |
– |
Nederlanders |
||||||
– |
mannen van 30 jaar en ouder |
||||||||
– |
niet bij rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over zijn goederen hebben verloren |
||||||||
– |
niet van de verkiesbaarheid ontzet zijn |
||||||||
Kieswet 1896 |
|||||||||
– |
Nederlandse mannelijke ingezetenen van 25 |
||||||||
jaar en ouder24 |
|||||||||
– |
5 soorten kiezers: |
||||||||
· |
belastingkiezers: zij die zijn aangeslagen in een of meer der directe belastingen, namelijk grondbelasting (ten minste ƒ 1,–), vermogensbelasting, belasting op bedrijfs- en andere inkomsten, personele belasting |
||||||||
· |
huurkiezers: zij die een huis of schip bewonen tegen een zekere huurpeijs, die varieerde van ƒ 0,80 tot ƒ 2,50 per week |
||||||||
· |
loon- of pensioenkiezers: zij die een zeker inkomen of pensioen genieten, namelijk van ƒ 275,- tot ƒ 550,- per jaar: inkomen en pensioen worden eventueel opgeteld |
||||||||
· |
spaarkiezers: zij die ten minste ƒ 100,- nominaal in het Grootboek der Nationale Schuld of ƒ 50,- in de Rijkspostspaarbank bezitten |
||||||||
· |
Examenkiezers: zij die voldoen aan de eisen van bekwaamheid, door of krachtens de wet gesteld voor de benoembaarheid tot enig ambt, voor de vervulling van enige betrekking of de uitoefening van enig bedrijf of beroep (de laatste categorie werd in 1901 belangrijk uitgebreid: zie K.b. van 4 februari 1901, Stb. 1901. nr. 58) |
||||||||
D. Periode 1917- heden |
|||||||||
Grondwet 1917 |
|||||||||
artikel 80: |
artikel 84: |
||||||||
– |
mannelijke ingezetenen |
– |
Nederlander (of door de wet alsNederland onderdaan erkend) |
||||||
– |
Nederlanders (of door de wet als Nederlandso nderdaan erkend) |
– |
niet van de verkiesbaarheid ontzet zijn |
||||||
– |
25 jaar of ouder |
||||||||
Aan deze eisen moet zijn voldaan op de dag der kandidaatstelling |
– |
30 jaar of ouder |
|||||||
– |
niet krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak wegens krankzinnigheid of zwakheid van vermogens, de beschikking of het beheer over zijn goederen verloren hebben |
||||||||
uitgesloten zijn: |
|||||||||
– |
degene die het kiesrecht is ontzegd bij onherroepelijke rechtelijke uitspraak |
||||||||
– |
zij die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd |
||||||||
– |
zij die krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak wegens krankzinnigheid of zwakheid van vermogens de beschikking of het beheer over hun goederen hebben verloren |
||||||||
– |
zij die van de ouderlijke macht of de voogdij over een of meer hunner kinderen ontzet zijn |
||||||||
– |
zij die bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak tot ene gevangenisstraf van meer dan een jaar zijn veroordeeld, gedurende drie jaren nadat hunne straf is volbracht en levenslang wanneer voor de tweede maal en gelijke straf is opgelegd |
||||||||
– |
zij die bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak wegens bedelarij of landloperij zijn veroordeeld, gedurende drie jaren nadat hunne straf is volbracht, gedurende zes jaar, indien de straf voor de tweede maal, en levenslang, indien de straf voor de derde maal is opgelegd |
||||||||
– |
zij die bij onherroepelijke rechterlijke uitspraken binnen een tijdsverloop van drie jaar meer dan tweemaal zijn veroordeeld wegens een strafbaar feit, insluitende openbare dronkenschap gedurende drie jaren nadat de laatste uitspraak onherroepelijk is geworden |
||||||||
Wet van 9 augustus 1919 (Stb. 1919. nr. 536) |
|||||||||
– |
,,mannelijke” geschrapt |
||||||||
Grondwet 1922 |
|||||||||
artikel 81: |
artikel 85: |
||||||||
– |
idem als Grondwet 1917 |
– |
Nederlander (of door de wet als Nederlands onderdaan erkend zijn |
||||||
– |
30 jaar of ouder |
||||||||
– |
niet krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak wegens krankzinnigheid of zwakheid van vermogens de beschikking of het beheer over zijn goederen verloren hebben |
||||||||
– |
niet van de uitoefening van het kiesrecht uitgesloten zijn krachtens de daaromtrent getroffen regeling (m.u.v. gerechtelijke vrijheidsberoving en veroordeling tot een gevangenisstraf anders dan wegens bedelarij of landloperij of wegens het feit waaruit openbare dronkenschap blijkt) |
||||||||
Grondwet 1946 |
|||||||||
artikel 83: |
artikel 87 |
||||||||
– |
23 jaar of ouder |
– |
idem als Grondwet 1922 |
||||||
– |
idem als Grondwet 1922 |
||||||||
Kieswet 1948 |
|||||||||
– |
in plaats van uitsluitingsgrond 1: zij wie het kiesrecht is ontzegd bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak of onherroepelijke uitspraak krachtens het Tribunaalbesluit of ingevolgde beslissing tot voorwaardelijke buitenvervolgingstelling krachtens het besluit Politieke Delinquenten, 1945 |
||||||||
– |
in plaats van uitsluitingsgrond 2: van de uitoefening van het kiesrecht zijn op de dag der stemming uitgesloten zij die op die dag van hun vrijheid zijn beroofd |
||||||||
Kieswet 1953 |
|||||||||
– |
uitsluitingsgrond 8: zij aan wie, nadat zij door zich zonder ons verlof in vijandelijke krijgs- of staatsdienst te begeven, het Nederlanderschap hebben verloren en dientegevolge staatsloos zijn geworden, het Nederlanderschap door de Minister van Justitie is verleend: indien aan hen bij onheropelijke uitspraak o.g.v. het Besluit Buitegewoon Strafrecht de dood- straf of levenslange gevangenisstraf is opgelegd: indien aan hen bij onheroepelijke uitspraak op grond van het Besluit Buitegewoon Strafrecht een tijdelijke vrijheidsstraf van meer dan een jaar is opgelegd, gedurende 10 jaren na het einde van hun detinering: indien aan hen bij onherroepelijke uitspraak op grond van het Tribunaalbesluit de bijzondere maatregel van internering is opgelegd, zonder27 dat daarbij het in acht nemen van een tijdsduur van minder dan een jaar voor de internering in overwging is gegeven, ge durende 10 jaren na het einde van hun internering |
||||||||
Kieswet 1956 |
|||||||||
– |
bij uitsluitingsgronden 5, 6 en 7 geldt dat de uitsluiting van een kiesrecht pas ingaat, wanneer de uitspraak in kracht van ge-wijsde is gedaan |
||||||||
Kieswet 1957 |
|||||||||
– |
in plaats van uitsluitingsgrond 5: zij die bij onheroepelijke rechterlijke uitspraak tot een gevangenisstraf van meer dan een jaar zijn veroordeeld, gedurende een tijdvak, de duur der straf drie jaren te boven gaande, en, indien wederom bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak tot een dergelijke gevangennisstraf zijn veroordeeld, telkens gedurende een tijdvak, de duur der straf 8 jaren te boven gaande, met dien verstande dat de uitsluiting begind op de dag waarop de uitspraak in kracht van gewijsde is gedaan |
||||||||
– |
in plaats van uitsluitingsgrond 6: zij die bij onheroepelijke rechterlijke uitspraak we-gens bedelarij of landloperij zijn veroor-deeld, gedurende een tijdvak, de duur der straf drie jaren te boven gaande, en, indien zij wederom bij onheroepelijke rechterlijke uitspraak wegens bedelarij of landloperij zijn veroordeeld, telkens gedurende een tijdvak, de duur der straf 8 jaren te boven gaande, met dien verstande dat de uitspraak in kracht van gewijsde gegaan |
||||||||
Grondwet 1963 |
|||||||||
artikel 90: |
artikel 94: |
||||||||
– |
idem Grondwet 1946 |
– |
ouder dan 25 jaren |
||||||
idem Grondwet 1946 |
|||||||||
Kieswet 1965 |
|||||||||
– |
Nederlander (,,of door de wet als nederlands onderdaan erkend” vervalt) |
– |
Nederlander (,,of door de wet als nederlands onderdaan erkend” vervalt) |
||||||
Grondwet 1972 |
|||||||||
artikel 90: |
|||||||||
– |
18 jaren of ouder op de dag der stemming |
||||||||
Kieswet 1977 |
|||||||||
– |
Onder ingezetenen des Rijks worden mede verstaan Nederlanders die buiten Nederland in Nederlandse openbare dienst werkzaam zijn, alsmede hun Nederlandse echtgenoten, voor zover dezen met hen in gezinsverband leven |
||||||||
Grondwet 1983 |
|||||||||
artikel 54 (nieuwe regeling): |
artikel 56 (nieuwe regeling): |
||||||||
– |
Nederlander |
– |
Nederlander |
||||||
– |
18 jaar of ouder |
– |
18 jaar of ouder |
||||||
– |
behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen ten aanzien van Nederlanders die geen ingezetenen zijn. De Kieswet van 1989 werkt dit nader uit: deze uitzondering geldt voor degenen die op de dag van de kandidaatstelling hun werkelijke woonplaats hebben in de Nederlandse Antillen of Aruba. |
– |
niet uitgesloten van het kiesrecht |
||||||
uitgesloten is: |
|||||||||
– |
hij die wegens het begaan van een daartoe bij de wet aangewezen delict bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een gevangenisstraf van ten minste een jaar en hierbij tevens is ontzet van het kiesrecht |
||||||||
Voorbeelden van delicten op grond waarvan ontzetting uit het kiesrecht kan worden opgelegd zijn misdrijven tegen de staatsveiligheid of tegen de koninklijke waardigheid.
In 2008 is een grondwetswijziging in tweede lezing door het parlement goedgekeurd waardoor de tot dan toe geldende grondwettelijke kiesrechtuitsluiting van personen die wegens een geestelijke stoornis onder curatele zijn gesteld, ongedaan is gemaakt. Zie: Bijlage 30471, Handelingen Tweede Kamer der Staten Generaal, 2005-2006 en 2006-2007, nrs. 1 e.v. Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het vervallen van de bepaling over het uitsluiten van wilsonbekwamen van het kiesrecht.
In september 2008 nam de Eerste Kamer een wetsvoorstel aan waarmee de bovengenoemde uitsluiting ook uit de Kieswet werd gehaald, zie: Staatsblad 2008, nr. 405.
Eisen van actief en passief kiesrecht voor de Eerste Kamer, 1815-heden
Actief kiesrecht |
Passief kiesrecht |
||
A, Periode 1815-1848 |
|||
Grondwet voor het Kongrijk der Nederlanden. 1815 |
|||
artikel 80: |
artikel 80: |
||
– |
benoeming door de koning |
– |
Nederlanders |
– |
40 jaar en ouder |
||
– |
aanzienlijksten van het land door diensten aan de staat bewezen, door geboorte of door welstand |
||
Grondwet 1840 |
|||
artikel 82: |
artikel 82: |
||
– |
idem als Grondwet 1815 |
– |
idem als Grondwet 1815 |
B. Periode 1848-1917 |
|||
Grondwet 1848 |
|||
artikel 78: |
artikel 78: |
||
– |
verkiezing door provinciale staten; de voorwaarden om kiezer te zijn voor de provincie zijn vrijwel gelijk aan die gesteld aan de kiezers voor de Tweede Kamer (artt. 76 en 123) |
– |
hoogst aangeslagen in de rijksdirecte belastingen: één op elke 3000: zielen in iedere provincie |
– |
zie verder de vereisten voor passief kiesrecht Tweede Kamer |
||
Grondwet 1887 |
|||
artikel 82: |
artikel 90: |
||
– |
idem als Gronwet 1848 |
– |
zie vereisten passief kiesrecht Tweede Kamer |
– |
of behoren tot de hoogst aangeslagenen in de rijksdirecte belastingen: één op elke 1500 zielen in iedere provincie of een of meer door de wet aangewezen ambten bekleden of bekleed hebben |
||
C. Periode 1917-heden |
|||
Grondwet 1917 |
|||
artikel 82: |
artikel 90: |
||
– |
verkiezing door provinciale staten (ongewijzigd tot op heden)- |
– |
dezelfde vereisten als voor het lidmaatschap van de Tweede Kamer (ongewijzigd tot op heden |
Eisen van actief en passief kiesrecht voor het Europees Parlement
Actief kiesrecht
Op dit moment mag bij de verkiezingen voor het Europees Parlement gestemd worden door:
- de kiesgerechtigden voor de Tweede-Kamerverkiezingen
- de niet-Nederlanders die onderdanen zijn van andere lidstaten van de Europese Unie mits zij op de dag van de kandidaatstelling in Nederland wonen; 18 jaar of ouder zijn op de dag van de stemming; en niet zijn uitgesloten van het kiesrecht, hetzij in Nederland, hetzij in de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn
- ingezetenen van de Nederlandse Antillen en Aruba (sinds 2008, zie hieronder).
Op grond van het eerste vereiste konden Nederlanders die in de Nederlandse Antillen en Aruba wonen, niet zonder meer stemmen voor het Europees Parlement. In 1985 werd immers in de Tweede Kamer een amendement aanvaard – op een wetsvoorstel dat deze groep Nederlanders uitsloot van de Tweede-Kamerverkiezingen – op grond waarvan deze Nederlanders mogen stemmen bij Tweede-Kamerverkiezingen als zij tenminste 10 jaar in Nederland hebben gewoond of als zij in Nederlandse openbare dienst werken. Dat vereiste gold dus ook voor de verkiezingen voor het Europees Parlement. In 2006 oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat er geen objectieve rechtvaardiging bestaat voor de regel dat Nederlanders in het buitenland wél mogen stemmen voor het Europees Parlement, terwijl Nederlands die wonen op de Nederlandse Antillen of Aruba dat kiesrecht alleen hebben als zij tenminste 10 jaar in Nederland hebben gewoond, zie: Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 november 2006, zaaknrs. 200404446/1 en 200404450/1.
Als gevolg van deze uitspraak werd een wetsvoorstel ingediend op grond waarvan het kiesrecht voor het Europees Parlement verleend werd aan alle Nederlanders die in de Nederlandse Antillen en Aruba wonen. Het voorstel werd in 2008 door het parlement goedgekeurd. Zie voor het wetsvoorstel: Bijlage 31392, Handelingen Tweede Kamer, 2007-2008, nrs. 1 e.v.
Deze wetswijziging geldt dus niet voor de Tweede-Kamerverkiezingen: daarvoor blijft de extra vereiste van 10 jaar woonachtig zijn geweest in Nederland óf in Nederlandse openbare dienst werken, gelden.
Sinds september 2010 is het voor inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (de BES-eilanden) mogelijk om deel te nemen aan de verkiezingen voor de leden van de Tweede Kamer en het Europees Parlement. De eilandsraden krijgen het recht de leden van de Eerste Kamer te kiezen. De vertegenwoordigende lichamen worden gekozen door de ingezetenen van het betrokken land met de Nederlandse nationaliteit, zie:
- M.D.C. van der Tol, De jongste ontwikkelingen van het kiesrecht in het Koninkrijk der Nederlanden in historisch perspectief : constitutionele uitgangspunten in de representatie van Caribische burgers in het Koninkrijk en BES-burgers in Nederland in het licht van formeel-juridisch burgerschap in Nederland en de West, Oisterwijk, Wolf Legal Publishers, 2014
- Staatsblad, 2010, nr. 347 Wet van 17 mei 2010 tot wijziging van de Kieswet i.v.m. de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba als openbaar lichaam in Nederland.
Passief kiesrecht
De volgende personen kunnen zich kandidaatstellen voor het Europees Parlement:
- zij die voldoen aan de eisen voor het lidmaatschap van de Staten-Generaal
- de niet-Nederlanders die onderdanen zijn van andere lidstaten van de Europese Unie mits zij in Nederland wonen; 18 jaar of ouder zijn; en niet zijn uitgesloten van het passief kiesrecht, hetzij in Nederland, hetzij in de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn.