Het aantal geregistreerde geweldsmisdrijven steeg van 26.500 in 1980 naar 66.700 in 1996 (K. Wittebrood, Cijfers omtrent geweld; achtergrondstudie bij het advies „Verantwoordelijkheid en perspectief. Geweld in relatie tot waarden en normen”, Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Den Haag, 1998, p. 105, tabel I.1.). De drie meest voorkomende typen van geweldscriminaliteit zijn mishandeling en bedreiging met geweld, diefstal met geweld en afpersing, en seksueel geweld. De ernstigste vorm van geweld wordt gevormd door de misdrijven tegen het leven.
Vanaf 1991 wordt in de politiestatistiek onderscheid gemaakt tussen moord en doodslag enerzijds en de andere delicten tegen het leven anderzijds. Tot deze laatste behoren kindermoord en kinderdoodslag, euthanasie, hulp bij of aanzetten tot zelfmoord en criminele abortus. In 1996 werden door de politie bijna drieduizend gevallen van moord en doodslag geregistreerd. In circa 90% van de gevallen blijft het bij een poging.
Het aantal ter kennis van de politie gekomen gevallen van mishandeling en van bedreiging met geweld is sedert eind jaren zeventig verdrievoudigd. Pas vanaf 1978 worden bedreigingen met geweld afzonderlijk door het CBS gerapporteerd. In 1996 lag het aantal op ruim 40.000. Het feitelijk aantal gepleegde mishandelingen en bedreigingen met geweld is een veelvoud hiervan. Zo blijkt uit een slachtofferenquête uit 1996 dat 1,2 % van de bevolking van 15 jaar en ouder opgaf het slachtoffer te zijn geweest van een mishandeling (waarvan ruim 40% met letsel). Het overeenkomstige percentage voor bedreiging met geweld was 2,5. Het grootste aantal mishandelingen vindt op straat plaats. Dit geldt voor zowel mannen als vrouwen. Daarnaast vindt een groot gedeelte van de mishandelingen van mannen plaats in een café, bar of disco. Voor vrouwen is dat vooral thuis.
Het aantal gevallen van diefstal met geweld is sinds het begin van de registratie in de Politiestatistiek in 1978 vervijfvoudigd. De laatste jaren stabiliseert het zich op ongeveer 15.000 gevallen. Het aantal gevallen van afpersing is sinds 1978 eveneens sterk toegenomen. In 1978 ging het om circa 500 gevallen. Het hoogtepunt lag in 1994 met 2.750; in 1995 en 1996 bedroeg het ongeveer 2.200. Een probleem met de gepresenteerde cijfers is dat bepaalde delicten soms als diefstal met geweld, maar soms ook als afpersing worden gekwalificeerd. Voorbeelden van dergelijke delicten zijn berovingen op straat en overvallen.
Beroving op straat wordt – behalve als diefstal met geweld en afpersing – ook als eenvoudige diefstal geregistreerd. De laatste kwalificatie werd met name vroeger gehanteerd. Vandaar dat het CBS sinds 1986 het aantal berovingen bijhoudt. Dit bedroeg in dat jaar 12.580. Het heeft zich sinds 1992 gestabiliseerd op circa 9.000.
Overvallen vallen evenmin als berovingen onder een specifiek wetsartikel. Van een overval is sprake als er met (bedreiging van) geweld een goed wordt weggenomen of afgeperst in een afgeschermde ruimte of op een gepland of georganiseerd waardetransport (definitie van Oudshoorn, overgenomen uit K. Wittebrood, Cijfers omtrent geweld; achtergrondstudie bij het advies „Verantwoordelijkheid en perspectief. Geweld in relatie tot waarden en normen”, Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Den Haag, 1998, p. 49). In andere gevallen is er sprake van beroving op straat. Volgens de Centrale Recherche Informatie (CRI) is het aantal overvallen gestegen van 43 in 1968 naar 2.626 in 1993. Daarna vond een daling plaats tot een kleine 2.000 overvallen in 1996. In ongeveer 12% van de gevallen vielen daarbij doden (0,5%) of gewonden (11,5%).
Uit de politiecijfers blijkt dat zowel het aantal verkrachtingen als het aantal aanrandingen sinds 1978 is toegenomen. Het aantal verkrachtingen is verdubbeld: van 742 in 1978 tot 1.427 in 1996. Het aantal gevallen van aanranding (schennis der eerbaarheid) is in de overeenkomstige periode gestegen van ongeveer 1.600 naar circa 2.250. Deze cijfers steken schril af tegen het aantal vrouwen van 18 jaar en ouder dat in de Enquête Rechtbescherming en Veiligheid (ERV) van het CBS aangeeft het slachtoffer te zijn geworden van aanranding of verkrachting of een poging daartoe. In 1996 bedroeg het percentage 3, respectievelijk 7%.
Het commentaar bij de genoemde cijfers kan kort zijn. Bijna alle geweldsdelicten laten een aanmerkelijke stijging zien. Een deel daarvan kan wellicht worden verklaard doordat de gevoeligheid voor geweld is toegenomen. Daarmee wordt bedoeld dat de bevolking minder dan vroeger geneigd is om geweld te accepteren. Dat geldt zowel voor de burgerij als -daarop inspelend- voor de politie. Zie verder:
- B. Schreurs, Agressie en geweld: een thematische verkenning met de sociale wetenschappen, Bussum, 1998, 4e gew. dr.
- W.J.M. de Haan, ‘t Kon minder: geweldscriminaliteit, leefbaarheid en kwaliteit van veiligheidszorg, Deventer, 1997
- A. Hoogerwerf, Geweld in Nederland, Assen, 1996
- P. van Kalleveen, Geweldsmisdrijven in de statistieken, in: Kwartaalbericht Rechtsbescherming en Veiligheid, jrg. 7, nr. 1, 1994, p. 17-25
- H. Franke, N. Wilterdink en C. Brinkgreve, red., Alledaags en ongewoon geweld, Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, jrg. 18, nr. 1, 1991.