Grondwettelijke regelingen

De Staten-Generaal verschijnen voor het eerst in de Grondwet van 1814 als vertegenwoordiging van het gehele Nederlandse volk. De 55 leden van de ene kamer werden benoemd door de staten van de provincies, waarbij elke provincie een in de Grondwet vastgelegd aantal leden aanwees.

Vanaf 1815 bestaan de Staten-Generaal uit twee kamers. De Tweede Kamer werd door de provinciale staten gekozen, de leden van de Eerste Kamer werden door de Koning uit de aanzienlijkste burgers van het land benoemd voor hun leven.

Onderstaande tabel laat zien hoeveel leden de beide kamers der Staten-Generaal sinds 1814 telden.

Jaar

Tweede Kamer

Eerste Kamer

1814

55

1815

110

40 – 60

1840

58

20 – 30

1848

68

39

1858

72

39

1864

75

39

1869

80

39

1878

86

39

1887

100

50

1956

150

75

N.B. In 1814 was er maar één kamer; aangezien het tweekamerstelsel ontstond met de instelling van de Eerste Kamer, kan de kamer van 1814 gezien worden als het begin van de Tweede Kamer. Bij de feitelijke afscheiding van België in 1830 viel het aantal leden van de Tweede resp. Eerste Kamer terug tot 55 resp. 22.

Sinds de grondwetsherziening van 1848 is de Tweede Kamer direct gekozen door de kiesgerechtigde ingezetenen. Het land werd na 1848 ingedeeld in zogenaamde kiesdistricten, die in de meeste gevallen twee kamerleden afvaardigden. Om de twee jaar werden verkiezingen gehouden voor één van beide zetels. Onderstaande tabel geeft aan welke kamerverkiezingen tussen 1850 en 1887 in een gehele, danwel gedeeltelijke vernieuwing van de kamer resulteerden.

Verkiezingen voor de Tweede Kamer 1850-1887: gehele of gedeeltelijke vernieuwing van de Tweede Kamer.

Jaar

Geheel

Gedeeltelijk

1850

x

1852

x

1853

x

1854

x

1856

x

1858

x

1860

x

1862

x

1864

x

1866

x

1866

x

1868

x

1869

x

1871

x

1873

x

1875

x

1877

x

1878

x

1879

x

1881

x

1883

x

1884

x

1886

x

1887

x

Het aantal kamerzetels nam toe met de groei van de bevolking. Tot 1878 groeide het aantal zetels gestadig tot 86.

De leden van de Eerste Kamer zijn vanaf 1848 via getrapte verkiezingen door de provinciale staten gekozen.

Bij de grondwetsherziening van 1887 is het aantal leden van de Tweede Kamer op 100 gesteld en het aantal leden van de Eerste Kamer op 50.

Voortaan zouden om de vier jaar reguliere verkiezingen voor de hele Tweede Kamer plaatsvinden. De nieuwe Kieswet van 1896 stelde het aantal kiesdistricten op 100, zodat elk district nog maar één kamerlid afvaardigde.

In 1956 is zowel het aantal leden van de Tweede als van de Eerste Kamer met de helft uitgebreid. Latere pleidooien om het aantal leden van de Tweede Kamer nog verder uit te breiden hebben weinig of geen gehoor gevonden.

In het regeerakkoord van CDA en VVD van 2010, Vrijheid en verantwoordelijkheid, was opgenomen dat het kabinet met voorstellen zou komen om het aantal leden van zowel Eerste- als Tweede Kamer met een derde te verminderen. In augustus 2012, toen het kabinet-Rutte al demissionair was, werd dit wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gezonden. Het kabinet-Rutte II heeft het wetsvoorstel om het aantal Kamerleden te verminderen niet overgenomen, zie: Bruggen slaan, regeerakkoord VVD en PvdA, 2012. In maart 2013 werd het wetsvoorstel definitief ingetrokken, zie: Bijlage 33.345, Handelingen Tweede Kamer, 2012-2013, nr. 5.

In 2008 diende Brinkman (PVV) in de Tweede Kamer bij een debat over bestuurlijke vernieuwing een motie is waarin de regering verzocht werd met voorstellen tot afschaffing van de Eerste Kamer te komen. De motie werd verworpen met de stemmen van SP, GroenLinks, D66, de PvdD en de PVV vóór. Zie: Handelingen Tweede Kamer, 2007-2008, p. 64-4578 (stemming) en Bijlage 30.184, nr. 17 (tekst motie). 

Sinds 1840 kunnen volksvertegenwoordigers niet aansprakelijk worden gesteld voor alles dat zij mondeling of schriftelijk inbrengen in de beraadslagingen van de volksvertegenwoordiging (of dat nu de Staten-Generaa, Provinciale Staten, Gemeenteraad of Waterschapsbestuur is). Dat geldt ook voor het stemgedrag. Zie:

  • Handelingen Tweede Kamer, 2012-2013, nr. 3039. Schriftelijke vragen van Recourt en Heijnen (PvdA) over de hoofdelijke aansprakelijkheid van volksvertegenwoordigers
  • Grondwet, artikel 71.

Minister Plasterk zond de Kamer in september 2014 een notitie over tweekamerstelsels. De notitie bevat een internationale vergelijking van tweekamerstelsels, waarin tevens aandacht is besteed aan de relatie tussen regering en senaat in de bestudeerde tweekamerstelsels en aan de eventuele rol van senaten bij de vorming van een nieuwe regering. In een bijlage is een inventarisatie van opties opgenomen voor zover die in Nederland sinds 1814 aan de orde zijn geweest. De notitie is beschrijvend van aard en bevat geen standpunten van het kabinet. Zie: Bijlage 34.000, Handelingen Eerste Kamer, 2014-2015, nr. C, Brief van de minister van Binnenlandse Zaken, 26 september 2014.

Zie voor teksten van grondwetten en staatsregelingen: W. J. C. van Hasselt, Nederlandse staatsregelingen en grondwetten, Alphen aan den Rijn, 1964 en de website De Nederlandse Grondwet.

Scroll naar boven