Tussen 18 mei en 29 juli 1899 vond in paleis Huis ten Bosch de (eerste) Haagse vredesconferentie plaats met vertegenwoordigers van 26 staten. Deze werd geopend door de minister van Buitenlandse Zaken W.H. de Beaufort, die tevens erevoorzitter van de conferentie was. Het initiatief was uitgegaan van de Russische tsaar, die deels uit eigenbelang wilde confereren over een beperking van de aanhoudende bewapeningstoename en het voorkomen van gewapende conflicten door vreedzame middelen. De tsaar koos voor Nederland omdat andere neutrale landen als Zweden en Zwitserland om uiteenlopende politieke redenen afvielen en Nederland over een jonge, aan hem verwante koningin beschikte. De Nederlandse regering aanvaardde de keuze, maar was er niet echt gelukkig mee omdat een dergelijke conferentie betrokkenheid bij delicate aangelegenheden met zich mee bracht die men liefst had vermeden. Anders dan in Wenen (1815) en Parijs (1856), maar net als in Washington (1889), betrof dit geen conferentie na afloop van een oorlog maar een in vredestijd met de bedoeling om regels voor het gedrag van staten op te stellen. De betekenis van de conferentie lag niet in bereikte ontwapening of grotere veiligheid maar in de verdere ontwikkeling van internationale regelgeving op veiligheidsterrein. De agenda van de conferentie sloot direct aan bij eerder gevoerde debatten over arbitrage. Dit was in de 19e eeuw een hoofdonderwerp in het nieuw opkomende vak van het internationale recht en in de langdurig actieve internationale vredesbeweging. Verder sloot de agenda aan bij eerdere verdragen, zoals de Declaratie van Parijs uit 1856, de Geneefse Conventie van 1864 en een Verklaring van Brussel uit 1874, toen twaalf staten vergeefs geprobeerd hadden regels voor landoorlogen op te stellen. Ook op dit punt van het ontwerpen van regels hadden internationale juristen het nodige voorwerk verzet. Er waren in Den Haag drie commissies: de eerste over wapenbeperking en humanisering van de oorlog, de tweede over uitbreiding van de Geneefse Conventie tot de zeeoorlog alsmede de wetten en gewoonten van de landoorlog, en de derde over handhaving van vrede, bemiddelingsmogelijkheden, internationale commissies van onderzoek en internationale arbitrage. De verschillende resultaten werden in één slotakte vastgelegd. De eerste commissie leverde een nietszeggende resolutie over bewapening op maar ook drie verklaringen (over bombardementen, gifgas en dumdumkogels), bedoeld om de gevolgen van moderne gevechtshandelingen en wapens te beperken. De tweede commissie bracht twee verdragen voort over het oorlogsrecht ter zee en ter land, samen 60 artikelen die de eerdere Geneefse Conventie aanvulden. De derde commissie, die het duidelijkst de soevereiniteit van staten raakte, kwam met een verdrag van 61 artikelen over de vreedzame beslechting van internationale geschillen, waarbij arbitrage werd aanbevolen en in Den Haag een Permanent Hof van Arbitrage werd ingesteld.
Zie voor de Haagse vredesconferentie: A. Eyffinger, The 1899 Hague Peace Conference. “The Parliament of Man, the Federation of the World”, Den Haag, 1999.