Nederland gaf in 1984 circa ƒ 350 miljoen uit aan het onderhouden van diplomatieke vertegenwoordigingen in het buitenland, een bedrag minder dan 0,1% van het nationaal inkomen. Een deel daarvan kwam ter rekening van de diverse vakdepartementen. Toch ontkwamen de buitenlandse vertegenwoordigingen niet aan de bezuinigingen, in 1981 begonnen als een heroverweging van collectieve uitgaven. Indien de economische groei gedurende langere tijd geringer zou zijn dan waarvan bij de opstelling van de meerjarencijfers voor de collectieve cijfers tot dusver werd uitgegaan, zouden problemen ontstaan. Er werd gekozen voor het analyseren en heroverwegen van de diverse terreinen van overheidszorg en tot het ontwikkelen van nieuwe beleidsterreinen voor de toekomst.
De taakopdracht voor de werkgroep van de Buitenlandse Dienst bij de heroverweging van 1981 was duidelijk: „De taak en omvang van de Buitenlandse Dienst, waarmee ƒ 240 miljoen is gemoeid, komt voor heroverweging in aanmerking. Vanuit de optiek van de doelmatigheid en de actualiteitswaarde zou aan de orde moeten komen of het nodig is in al die landen, waarin momenteel ambassades en/of consulaten gevestigd zijn, een diplomatieke vertegenwoordiging te handhaven en zo ja, welke kwantitatieve en kwalitatieve bezetting voor een goede taakvervulling minimaal gewenst is.”
De hiervoor ingestelde werkgroep ging er in haar uiteindelijke rapportage in de eerste plaats van uit dat de bestaande grondwettelijke en wettelijke verplichtingen die ten grondslag lagen aan de Buitenlandse Dienst, ongewijzigd gehandhaafd moesten blijven. Nederland bleef lid van diverse internationale organisaties als de EG, de NAVO enzovoort. Al bestaande diplomatieke betrekkingen met landen mochten niet afgebroken worden. Bovendien ging de werkgroep ervan uit dat de hoofdlijnen van het buitenlands beleid ook in de toekomst gecontinueerd zouden blijven. In de uitwerking van de vraagstelling werd de nadruk gelegd op het feit dat de bezetting van de posten vaak al gering was. Desondanks werden diverse mogelijkheden tot bezuiniging aangedragen.
In de tweede heroverwegingsoperatie van 1984 werd de nadruk gelegd op de toename van de dienstverlenende taken van de Buitenlandse Dienst ten behoeve van het beleid van andere departementen. Het rapport dat hieruit voortvloeide, was een vervolg op het eerste rapport uit 1981. Een onderzoek naar vermindering van het werk van de posten kon niet los worden gezien van het aan dat werk ten grondslag liggende beleid zoals geformuleerd op de departementen. De werkgroep onderzocht vervolgens welke invloed de toenemende internationalisering van de werkzaamheden op de departementen had op de werkbelasting van de posten. Tevens werden de taken van de buitenlandse posten geëvalueerd in het kader van de actuele gang van zaken. Daarbij werd gekeken naar de mogelijkheden tot privatisering, toepassing van het profijtbeginsel en het reduceren van taken zonder meer.
De internationalisering van het overheidsbeleid was voor een groot gedeelte het gevolg van buiten Nederland komende factoren, zoals de EG, Atlantische samenwerking, samenwerking in het kader van de Verenigde Naties, en samenwerking met de buurlanden. Conclusie daarvan was dat als gevolg van de groeiende internationalisering een groter beroep op de posten werd gedaan, hetgeen vooral consequenties had voor de taken van de technische attaché’s. Besparende maatregelen, als de reductie van het takenpakket van de posten, werden voorgesteld. Tevens kwamen een aantal inkomsten verhogende opties aan bod.
Tabel 3 bevat voor een aantal jaren de begrote uitgaven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Tabel 3. Begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
1946 |
15.749.165,– |
1950 |
34.923.093,– |
1960 |
249.695.500,– |
1970 |
541.827.000,– |
1980 |
2.909.439.000,– |
1990 |
5.127.279.000,– |
1995 |
8.490.841.000,– |
1999 |
11.129.878.000,– |
Bron: Rijksbegroting
Literatuuropgave
- Heroverweging taak, omvang en opbouw buitenlandse vertegenwoordigingen van het Koninkrijk, Heroverweging 1984, deelrapport 58
- Bijlage 16.625, nr. 14, Heroverweging collectieve uitgaven, deelrapport 9, Taak en omvang buitenlandse dienst, Handelingen Tweede Kamer, 1980-1981.