Na afloop van de Tweede Wereldoorlog zag het er korte tijd naar uit dat er in Nederland daadwerkelijk maatschappelijke en politieke vernieuwingen zouden worden doorgevoerd. Onder veel jonge intellectuelen was de gedachte aan een politieke „doorbraak” populair. Het uit Frankrijk afkomstige „personalistisch socialisme” was ruim en vaag genoeg om de opvattingen van progressieve katholieken, protestanten en socialisten te herbergen. Al tijdens de oorlog waren in verzetskringen (Christofoor, Je Maintiendrai) en in het gijzelaarskamp Sint Michielsgestel de mogelijkheden voor een dergelijke doorbraak besproken. Kort na de bevrijding, in mei 1945, werd daartoe de Nederlandse Volks Beweging opgericht. De vernieuwers konden in deze maanden ruim steunen op de sympathie van het Militair Gezag, dat een grotere „volkseenheid” nastreefde en graag de vooroorlogse structuren vervangen zag door een minder verzuilde samenleving.
Reeds in 1944, na de bevrijding van het Zuiden van Nederland, hadden de bisschoppen van ’s-Hertogenbosch, Breda en Roermond echter tegenmaatregelen genomen. Zij eisten „reeds nu en zonder uitstel” het herstel van de vroegere sociale en culturele organisaties. Daarin werden zij over het algemeen gesteund door diegenen die voor de oorlog de leiding van deze organisaties in handen gehad hadden en voor wie dit herstel niet alleen een zaak was van conservatisme, maar vooral ook van herstel van de rechtsorde die in en door de oorlog verloren was gegaan. Nadat ook het Noorden bevrijd was, namen de bisschoppen van Haarlem en Utrecht het standpunt van hun zuidelijke collega’s over. Achter de schermen stimuleerden de bisschoppen onder meer het herstel van de katholieke politieke partij. In nauw overleg met kardinaal J. de Jong reisde S. Stokman OFM het land door om dit herstel te bewerken. Een belangrijk succes behaalden de „herstellers” toen zij een van de kopstukken van de doorbraakbeweging, J.E. de Quay, wisten te winnen voor een op te richten Centrum voor Staatkundige Vorming. Reeds enkele maanden later kwam een commissie onder zijn voorzitterschap tot de conclusie, dat de vooroorlogse R.K. Staatspartij in een nieuw jasje opnieuw diende te worden opgericht. In december 1945 werd de Katholieke Volkspartij opgericht met de uitdrukkelijke vermelding, dat deze in de toekomst een progressieve programpartij zou zijn, open voor alle gezindten. Samenwerking met anderen zag men het beste gerealiseerd vanuit eigen, zelfstandige katholieke organisaties.
Een kleine groep katholieken meldde zich niettemin aan als lid van de eveneens in 1946 opgerichte Partij van de Arbeid, die zich als volkspartij in tegenstelling tot de vroegere Sociaal-Democratische Arbeiderspartij bewust openstelde voor andere stromingen in de samenleving. Als leden van de Katholieke Werkgemeenschap in de PvdA (KWG) bleven deze katholieken tegen de katholieke publieke opinie in betogen dat een katholieke politiek niet noodzakelijk ook een katholieke politieke partij vereiste. Zo vond er in de maanden na de oorlog niet die doorbraak van oude structuren plaats, waar menigeen naar had gestreefd. De NVB ging snel in aanhang achteruit; enkele maanden later restte slechts het (nog steeds bestaande) Nederlands Gesprek Centrum.
Ogenschijnlijk sloten de Nederlandse katholieken zich in de jaren veertig en vijftig en masse op in hun eigen organisaties. Zij gaven hoge prioriteit aan de wederopbouw en aan het herstel van de zedelijkheid. Het waren ,jaren van tucht en ascese” (J.C.H. Blom), waarin geloof en zedenleer rotsen leken te zijn in de branding van de snel industrialiserende samenleving. Tot ver in de jaren vijftig steeg de verzuilingsgraad. Blijkens hun brief Godsdienstige en zedelijke toestand (1945) werd naar het inzicht van de bisschoppen de na-oorlogse samenleving gekenmerkt door onkerkelijkheid, verwereldlijking en verval van de christelijke zeden.
Een kritische onderstroom bleef niettemin onder de katholieken aanwezig. Vooral de tijdens de oorlog gegroeide openheid naar „andersdenkenden” won in stilte terrein. Het tijdschrift Te Elfder Ure representeerde deze openheid naar de Nederlandse samenleving, terwijl verschillende oecumenische gesprekskringen, waaronder de invloedrijke Larense Kring en Bossche Kring, een openheid naar de Reformatie creëerden. Deze openheid kreeg in 1948 institutionele vorm toen de kleine Apologetische Vereniging Petrus Canisius zich omvormde tot een op openheid gerichte Sint Willibrordvereniging, waarvan het ledental snel groeide van enkele honderden tot 60.000 in 1958.
Niet alleen vanuit de katholieke elite kwamen echter signalen dat de kerk niet meer met beide benen in de werkelijkheid van de moderne maatschappij stond. De parochiepriesters, werkers in het veld, kregen steeds meer het gevoel dat het gesloten en organisatorisch georiënteerd katholicisme, dat de traditionele zielzorg kenmerkte, te kort schoot. De situatie werd al in 1950 haarscherp uiteengezet in een bundel, waarvan de titel als een slagwoord zou gaan werken: Onrust in de zielzorg. De grote vraag was, of de kerkelijke structuren zich moesten aanpassen aan een maatschappelijke ontwikkeling, waarin, naar het woord van de Duitse socioloog Tënnies, „Gesellschaft” steeds meer de plaats innam van „Gemeinschaft”. Of moest de kerk deze ontwikkeling het hoofd bieden door in een rationaliserende samenleving de mensen althans nog iets van een „Gemeinschaft” aan te bieden. De discussie over dit dilemma zou niet meer verstommen en tot op de dag van vandaag actueel blijven.
Literatuur
Algemene literatuur: H.W.F. Aukes, Kardinaal De Jong, Utrecht-Antwerpen, 1956.
Literatuur met betrekking tot de doorbraakbeweging en het herstel van de katholieke zuil:
- J.A. Bornewasser, Katholieke Volkspartij 1945-1980 (2 delen), Nijmegen, 1995/2000
- J.M. Peet, “De zeven magere jaren van het katholiek corporatisme. Katholieke Arbeidersbeweging in sociaal-economische orde in Nederland, 1945-1952”, in: Trajecta, 3(1994), p. 61-84
- J.M. Peet, Katholieke arbeidersbeweging II. De KAB en het NKV in de maatschappelijke ontwikkeling van Nederland na 1945, Baarn 1993
- J.M. Peet, Het uur van de arbeidersjeugd. De Katholieke Arbeiders Jeugd, de Vrouwelijke Katholieke Arbeidersjeugd en de emancipatie van de werkende jongeren in Nederland, 1944-1969, Baarn 1987
- J. Roes (red.), Katholieke arbeidersbeweging I. Studies over KAB en NKV in de economische en politieke ontwikkeling van Nederland na 1945, Baarn, 1985
- G. Dierick, „De Christofoorgroep en het tijdschrift Te Elfder Ure in de jaren 1945-1953”, in: Jaarboek van het Katholiek Documentatie Centrum, 13 (1983), pp. 35-90
- A.F. Manning, „”Het bevrijde zuiden”: kanttekeningen bij het historisch onderzoek”, in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 96 (1981), pp. 184-203
- J. Bank, Opkomst en ondergang van de Nederlandse Volks Beweging (NVB), Deventer, 1978
- F. d’Haens, „De Katholieke Werkgemeenschap in de Partij van de Arbeid en de politieke doorbraak”, in: Jaarboek van het Katholiek Documentatie Centrum, 4 (1974), pp. 59-98
- A.F. Manning, „Geen doorbraak van oude structuren”, in: L.W.G. Scholten e.a., De confessionelen. Ontstaan en ontwikkeling van hun politieke partijen, Utrecht 1968, pp. 61-87.
Literatuur met betrekking tot de oecumenische beweging:
- J.Y.H.A. Jacobs, Nieuwe visies op een oud visioen. Een portret van de Sint Willibrord Vereniging, 1948-1998, Nijmegen, 1998
- J. Roes, „Een hele beweging… Nederlandse katholieken van hereniging naar oecumene”, in: Heel de kerk. Een oecumenisch werkboek, Hilversum, 1977, pp. 141-174
- W. Munier, „Van de kleine naar de grote oecumene. Bladerend in de tijdschriften van de “Apologetische Vereniging Petrus Canisius” en de “Sint Willibrord Vereniging-’, in: Jaarboek van het Katholiek Documentatie Centrum, 4 (1974), pp. 99-132.