Het Koninkrijk

Na het vertrek van de Fransen werd de Nederlandse bestuursorganisatie zoals die tijdens de Republiek had bestaan, ten dele hersteld (zoals bijvoorbeeld de herintroductie van stads- en plattelandsgemeenten en heerlijke rechten). In andere opzichten werden innovaties uit de Bataafs-Franse tijd overgenomen dan wel aangepast. Dit was bijvoorbeeld het geval voor de provincie. De provinciale begroting was onderdeel van de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en de provinciale kosten moesten ter goedkeuring worden voorgelegd aan de koning. Zo werd de verscheidenheid aan accijnzen zoals die tijdens de Republiek hadden bestaan, voorkomen. In de Grondwet van 1814 werden de provincies hersteld naar hun territoir uit de staatsregelingen van 1801 en 1805: de voormalige zeven gewesten én Brabant en Drenthe. Limburg werd in 18 15 opgenomen als provincie, terwijl met de splitsing van Holland in 1840 het aantal provincies op elf werd gebracht.

De leden van Provinciale Staten werden gekozen door drie standen (steden, landelijke stand, ridderschap) waarmee een oude situatie in ere werd hersteld. In de Memorie van Toelichting op de ontwerp-Provinciewet uit 1849 was een staatje opgenomen met het aantal leden van Provinciale Staten:

provincie

leden

waarvan

ridderschap

Noord-Brabant

42

7

Gelderland

90

30

Zuid-Holland

86

10

Noord-Holland

72

6

Zeeland

46

6

Utrecht

36

12

Friesland

54

I8

Overijssel

63

21

Groningen

36

12

Drenthe

24

4

Limburg

39

13

Hieruit blijkt hoe in de meeste landprovincies de ridderschap eenderde van het aantal zetels innam. In Holland, Zeeland, Drenthe en Noord-Brabant was de invloed van de ridderschap zeer klein. In Holland werd het aantal stemgerechtigde steden in 1815 uitgebreid naar 24. De belangrijkste taak van Provinciale Staten was de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer (wanneer de leden van de Tweede Kamer vanaf 1884 direct worden gekozen, krijgt de provincie de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer). Voor het overige was de rol van Provinciale Staten gering. Formeel bestond die uit de gewone inwendige politie (toezicht op gemeenten en waterschappen en geschillenbemiddeling) en “oeconomie”, doch feitelijk was dit aan het college van Gedeputeerde Staten aangezien de Provinciale Staten slechts éénmaal per jaar vergaderden.

Het belangrijkste orgaan in de provincie was de gouverneur (ook wel: commissaris van de Koningin). Hij was verantwoordelijk voor de rijksadministratie in de provincie: inning van rijksbelastingen, toezicht op de openbare orde, en benoemingen van burgemeesters. Voorts was de gouverneur lid van GS met stemrecht en van Provinciale Staten zonder stemrecht.

De Grondwet van 1848 brengt in staatkundige zin enkele belangrijke veranderingen. Het provinciaal bestuur wordt op uniforme grondslag geregeld; de standvertegenwoordiging wordt afgeschaft en de Provinciale Staten voortaan gekozen via directe verkiezingen; de vergaderingen worden openbaar, en de provincies krijgen een eigen begroting. In staatsrechtelijk opzicht hebben zich sindsdien ten aanzien van de provincie geen belangrijke veranderingen voorgedaan. In functionele zin is de provincie wél in betekenis gegroeid zoals wij in paragraaf vijf zullen demonstreren.

Scroll naar boven