Nederland had het Verdrag van Brussel in april 1948 geratificeerd met de stemmen van de communistische partij tegen. Voor de Nederlandse regering was het Verdrag van Brussel een flinke stap in de richting van de lang beoogde Atlantische alliantie. Omdat het Nederlandse leger goeddeels in Indonesië verbleef, was Nederland voor zijn eigen verdediging geheel op buitenlandse steun aangewezen. Tegelijk dreigde Nederland met zijn tweede politionele actie in 1948 in een internationaal isolement terecht te komen. In dat verband kon alleen een Atlantische alliantie uitkomst bieden, aldus minister Stikker. Met België ontstond een zekere verwijdering omdat de Belgische regering, anders dan Nederland, kritischer tegenover de Amerikaanse politiek stond en neigde naar de meer Europese opstelling die Frankrijk bepleitte (maar in het Amerikaanse beleid ten aanzien van de Duitse bezettingszones niet tegen de VS en Groot-Brittannië in kon doorzetten).
Het Verdrag van Brussel stond open voor andere staten. President Truman had zich direct positief over het verdrag uitgelaten en kreeg in juni 1948 al steun in de Senaat om samenwerking aan te gaan met regionale veiligheidsorganisaties, zoals het Verdrag van Brussel. In juli begonnen besprekingen tussen de lidstaten van het Verdrag van Brussel en Canada en de VS over militaire samenwerking. Binnenlandse politieke gebeurtenissen, zoals verkiezingen die tot herverkiezing van Truman leidden en de uitvoerige bemoeienis van de Senaat met de onderhandelingen, betekenden vertragingen. In maart werd echter overeenstemming bereikt, waarna op 4 april 1949 het Noord-Atlantische Verdrag in Washington DC werd getekend. Bij de oprichting van dit tegen de militaire macht van de Sovjet-Unie gerichte verdrag waren behalve de Beneluxlanden, Groot-Brittannië, Frankrijk, de VS en Canada ook Denemarken, Italië, Noorwegen, Portugal en IJsland betrokken. Hiermee had Nederland eindelijk het veiligheidsarrangement verkregen, dat het voor de naoorlogse periode verlangde.
De Indonesiëpolitiek had Nederlands toetreding tot het Noord-Atlantische Verdrag wel gecompliceerd. Op de tweede politionele actie in december 1948 reageerde de VS afwijzend. De hulp bestemd voor Indonesië werd stopgezet en in de Veiligheidsraad van de VN nam de VS het initiatief tot de scherpe VN-opstelling die Nederland in 1949 uiteindelijk dwong toe te geven binnen door de Veiligheidsraad gegeven kaders. Desondanks probeerde Stikker in januari 1949 met Veiligheidsraadsleden Frankrijk en Canada tot een voor Nederland welwillende opstelling inzake Indonesië komen. Dit lukte in ruil voor Nederlandse steun aan Frankrijk om Italië en Franse delen van Noord-Afrika onder het Noord-Atlantische Verdrag te laten vallen en aan Canada bij het opnemen van een verdragsartikel over economische en sociale samenwerking. Stikkers eigenzinnige opstelling kon uiteindelijk weinig uitrichten, omdat Nederland de Amerikaanse druk om de VN-resolutie uit te voeren niet zou kunnen weerstaan en het de Amerikaanse veiligheidsgarantie voor West-Europa die het juist verlangde, zou verspelen.
Inzake West-Duitsland toonde Nederland zich toeschietelijker jegens de VS, vooral nadat de VS in september 1949 een volledige liberalisering van de Nederlands-Duitse handelsbetrekkingen had toegezegd. Stikker steunde de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken D. Acheson, die zich na het uitbreken van de Koreaanse oorlog in september 1950 had uitgesproken voor een West-Duitse bijdrage aan de verdediging van West-Europa. De in 1950 uitgebroken Koreaanse oorlog had ook gevolgen voor het Nederlandse defensiebeleid. De VS drong er op aan dat het Nederlandse defensiebudget eindelijk werd verhoogd en zich zou richten op de verdediging ter land in plaats van versterking van de marine. De VS verleende Nederland, dat na de terugkeer van de troepen uit Indonesië nauwelijks meer wapens had, vanaf 1950 forse militaire hulp. Behalve om ter beschikking gesteld materieel en wapens ging het om opleiding en scholing. De militaire hulp leidde in betrekkelijk korte tijd tot Amerikanisering van de Nederlandse strijdkrachten. Dit betrof het materieel, het onderhoud en de opslag ervan, de opbouw van de strijdkrachten, de opleidingen en de organisatie van de legerleiding. Amerikaanse druk leidde in 1951 inderdaad tot verhoging van het Nederlandse defensiebudget. Het aanvankelijke Amerikaanse verzet tegen een sterke Nederlandse marine werd gestaakt omdat de Nederlandse schepen onderdeel uitmaakten van de Noord-Atlantische defensieplannen. In 1951 werd ook overeenstemming bereikt over het deel van de Marshallhulp dat aan militaire uitgaven werd besteed (20 procent).