De publiekrechtelijke beroepslichamen zijn evenals de hierboven beschreven bedrijfslichamen gebaseerd op artikel 134 van de Grondwet. Artikel 134 spreekt over lichamen van bedrijf (bedrijfslichamen) en beroep (beroepslichamen). Tot op heden zijn de volgende openbare lichamen voor beroep (beroepslichamen) ingesteld:
- de Nederlandse Orde van Advocaten, en de orden in de arrondissementen
- het Nederlands Instituut van Registeraccountants (Koninklijke NIVRA)
- de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (NOvAA)
- de Nederlandse Loodsencorporatie.
De Nederlandse Loodsencorporatie, ingesteld bij de Loodsenwet van 1988, is de meest recente van deze vier beroepslichamen. Het NIVRA is ingesteld bij de Wet op de Registeraccountants van 1962. De Nederlandse Orde van Advocaten stamt uit 1952 (Advocatenwet). De Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (NOvAA) is sinds 1993 een openbaar lichaam (Wet op de Accountants-Administratieconsulenten).
De opkomst van het accountantsberoep is gelegen in het ontstaan van de moderne organisatie. Vanwege het toenemend belang van de accountancy voor het bedrijfsleven moest een goede kwaliteit van de beroepsuitoefening gegarandeerd worden. Een vereniging werd opgericht om hiervoor zorg te dragen. Die zorg betrof in het bijzonder de opleiding van (nieuwe) accountants en de opstelling en de naleving van gedragsregels. De keuze viel in eerste instantie op een privaatrechtelijke verenigingstructuur. Langzamerhand is de behoefte aan overheidsregulering toegenomen. Vroeger kon iedereen zich vrij als accountant vestigen. De kwaliteitseisen als opgesteld door de (vrijwillige) organisatie van accountants konden niet worden afgedwongen. Voorts ontstonden nieuwere organisaties die lichtere toelatingseisen stelden. Binnen de overheid begon men zich grote zorgen te maken over de beroepsmatige kwaliteit van sommige accountants. Deze zorg werd versterkt vanwege de door de overheid verplichte inschakeling van een accountant.
In 1939 is daarom een wetsvoorstel ter regulering van de accountancy bij de Tweede Kamer ingediend. Door de oorlog werd de behandeling van deze wet gestaakt. Pas geruime tijd na de oorlog werd het wetsontwerp opnieuw aanhangig gemaakt. Het wetsontwerp van 1939 kon niet de volledige steun van de sector verwerven. Het verzet kwam van die organisaties waarvan een groot deel van de leden niet kon voldoen aan de in de wet gestelde kwaliteitseisen. De noodzaak van een wettelijke regeling ondervond een brede ondersteuning. Op 5 april 1954 werd de commissie Van der Grinten ingesteld, die op 31 mei 1956 rapport uitbracht. De voorstellen van de commissie werden grotendeels overgenomen door de regering en neergelegd in de Wet op de Registeraccountants die op 28 juni 1962 werd ondertekend. De wet trad pas op 6 maart 1967 in werking gegeven de ruime overgangstermijnen. Deze overgangstermijnen waren zo ruim gesteld ten behoeve van die accountants die niet voldeden aan de eisen van de wet. Het NIVRA ontleent haar bestaan aan deze wet en wordt aangeduid als de Orde van Registeraccountants.
Bij de parlementaire behandeling van de Wet op de Registeraccountants werd eveneens gepleit voor een wettelijke regeling van de positie van de zogenaamde accountants voor het midden en kleinbedrijf. Later werd de groep aangeduid als accountants-administratieconsulenten. Op 1 maart 1974 is de Wet op de Accountants-administratieconsulenten in werking getreden. Deze wet is in 1993 danig gewijzigd. Met deze wijziging is de basis gelegd voor de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (NOvAA). De Orde was tot 1993 een privaatrechtelijke organisatie. Accountants-administratieconsulenten konden op vrijwillige basis toetreden. Sinds 1993 is er sprake van een openbaar lichaam op basis van artikel 134 van de Grondwet. De NOvAA heeft als taak de belangen van alle beroepsbeoefenaren te behartigen en de kwaliteit van de beroepsuitoefening te bevorderen.
De Nederlandse Orde van Advocaten is ingesteld bij wet van 23 juni 1952. Voor de inwerkingtreding gold voor de advocatuur een zogeheten reglement van orde vastgesteld bij Koninklijk besluit van 17 augustus 1929. De (publiekrechtelijke) organisatie van de advocatuur was decentraal van opzet. In ieder arrondissement was een raad van toezicht en discipline aanwezig. Deze raden waren verantwoordelijk voor het professionele gehalte van het vak, het toezicht, de tuchtrechtspraak, het bezwaar tegen de inschrijving van advocaten en de beëdiging van procureurs. Voorts vervulden deze raden van toezicht en discipline een belangenbehartigende rol. De decentrale opbouw van de organisatie was niet bijzonder geschikt voor de behartiging van algemene vraagstukken. Tevens ontbrak een centrale organisatie die de genomen besluiten kon uitvoeren. Er bestond wel een „Nederlandsche Advocaten-Vereeniging”, maar het lidmaatschap van deze vereniging was niet verplicht. Gegeven deze situatie is er behoefte gaan ontstaan aan een centrale publiekrechtelijke organisatie. De Advocatenwet 1952 heeft daarvoor het wettelijk kader geboden.
Ondanks de verschillen tussen de drie beschreven beroepslichamen zijn vanuit historisch opzicht belangrijke overeenkomsten te constateren. Deze drie beroepslichamen kunnen worden beschouwd als opvolgers van privaatrechtelijke organisaties. Deze privaatrechtelijke organisaties zijn vervolgens min of meer omgezet in publiekrechtelijke organisaties. Privaatrechtelijke organisaties hebben als nadeel dat personen uit de doelgroep die geen lid wensen te worden, daartoe niet kunnen worden gedwongen. Dit heeft belangrijke gevolgen voor het bereik van de organisatie. Leden van de doelgroep kunnen zich aan de regels van de organisatie onttrekken door geen lid te worden, of door hun lidmaatschap op te zeggen. Bij publiekrechtelijke organisaties is dit anders en kunnen de regels van de organisatie zich uitstrekken tot alle leden van de betreffende doelgroep. Het vierde beroepslichaam, de Loodsencorporatie, kent een geheel afwijkende historie. Loodsen bezaten oorspronkelijk een ambtelijke status. Het verrichten van loodsactiviteiten was dan ook een overheidstaak. Ten tijde van de privatiserings- en verzelfstandigingsoperatie is besloten het loodswezen te privatiseren (1988). Tevens is een Loodsencorporatie ingesteld om over de mogelijkheid te beschikken om bindende regels uit te vaardigen voor de gehele sector.