De afkondiging door Duitsland op 1 februari 1917 van de onbeperkte onderzeebotenoorlog, die ook de neutrale vrachtvaarders op Engeland niet langer spaarde, maakte de situatie voor Nederland niet eenvoudiger. Hoewel Berlijn gevoelig was voor het verlangen in Nederlandse handels- en industriële kringen om de zogenaamde verboden zones ter zee te verkleinen (teneinde aldus een doorvaart mogelijk te maken voor schepen van neutrale landen tussen enerzijds de Britse mijnenvelden en anderzijds het operatiegebied van de Duitse onderzeeboten), steeg na deze afkondiging het aantal Nederlandse schepen dat door Duitse torpedo’s tot zinken werd gebracht aanzienlijk. De Duitse autoriteiten probeerden Nederlandse protesten tegen deze daden van brute militaire machtsuitoefening te bezweren door het aanbieden van schadeloosstellingen. Dat de Nederlandse neutraliteit voor Duitsland niet heilig was bleek ook uit de schending van onze territoriale wateren door Duitse schepen. Toen in februari en maart 1917 twee Duitse onderzeeboten voor dit feit door de Nederlandse marine aan de ketting waren gelegd, eiste de Duitse marinestaf op hoge toon hun terugkeer, volledig voorbijgaand aan het onrechtmatige optreden van de schepen.
Evenzeer was van Duitse kant sprake van een neerbuigende houding tegenover de positie van onzijdigheid van Nederland in april 1918. Op dat tijdstip eiste Duitsland van de Nederlandse regering het recht op te mogen doorgaan met het vanuit Nederland vervoeren van grote hoeveelheden zand en grint naar België. Onder druk van Engeland had Den Haag tot stopzetting van deze transporten besloten, uiteraard omdat een sterke verdenking bestond dat de onderhavige materialen (mede) bestemd waren voor bescherming van de Duitse troepen aan het westfront. Na ruggespraak met de geallieerden besloot Nederland uiteindelijk op de Duitse eisen in te gaan, met dien verstande dat de materialen alleen voor civiele doelen zouden worden gebruikt. Overigens zou het verkeerd zijn te menen dat in het verloop van de oorlog het alleen de Duitsers waren die inbreuken op Nederlands neutraliteit pleegden. Zo maakten in mei 1918 Engelse oorlogsvliegers zich schuldig aan schending van het Nederlandse luchtruim door over Zeeuws-Vlaanderen naar België te vliegen, teneinde de Duitse luchtafweer aan de Belgische zeekust te ontwijken.
De deelneming van de Verenigde Staten aan de oorlog sinds april 1917 bleef ook voor Nederland niet zonder gevolgen. De Amerikaanse regering stelde een verbod in op de uitvoer naar neutrale landen van kolen en graan, indien en voor zover deze goederen rechtstreeks of indirect de vijand konden bereiken. Wegens een tekort aan scheepsruimte, dat was ontstaan door het verlies van talrijke vrachtvaarders, werden in het laatste oorlogsjaar Nederlandse schepen zelfs door de Verenigde Staten en Engeland gedwongen voor deze landen te gaan varen. De Nederlandse regering was buitengewoon ontstemd over deze maatregel tot vordering van Nederlandse scheepsruimte, ook al omdat de voedselvoorziening in het eigen land steeds nijpender werd. Als in vele andere situaties was zij echter machteloos.