De ontzuiling is, net als de verzuiling, een meervoudig proces. Dit proces, namelijk de desintegratie van de geïnstitutionaliseerde betrekkingen binnen en tussen zuilen, is nauw verbonden met aan aantal aanverwante ontwikkelingen op het gebied van de godsdienst. De belangrijkste laten zich als volgt omschrijven. Secularisatie betekent dat de godsdienst minder invloed heeft op het gedrag van mensen en uit zich onder andere in afnemende kerkelijkheid en kerksheid. Ontkerkelijking betekent dat steeds minder mensen zich rekenen zich tot een kerkgenootschap. Ontkerksing betekent dat steeds minder mensen naar de kerk gaan. Terwijl ontzuiling zich afspeelt op het macro-niveau van politiek en samenleving, spelen secularisatie en deconfessionalisering zich af op micro-niveau. Voorbeelden van indicatoren voor deconfessionalisering zijn het aantal mensen dat vindt dat maatschappelijke organisaties op godsdienstige grondslag gebaseerd moeten zijn, de mate van identificatie met verzuilde tradities en de mate van loyaliteit jegens verzuilde instituties en confessionele politieke partijen. Deconfessionalisering kan voortkomen uit secularisatie, maar kan ook het gevolg zijn van een individualisering van het geloof: mensen blijven gelovig, maar zien dit steeds meer als een privé-aangelegenheid die geen uitwerking heeft op hun maatschappelijke plaatsbepaling. Uiteraard hangen deze processen nauw samen en versterken zij elkaar. Secularisatie en deconfessionalisering maken in de Nederlandse context deel uit van de ontzuiling. Daarom strekt de betekenis van de ontzuiling zich uit naar zowel micro-als macroprocessen.
De aard, richting en het tempo van de ontzuiling kan deels met dezelfde indicatoren worden gemeten die dienden voor het vaststellen van verzuiling. De belangrijkste kenmerken van verzuiling gelden in omgekeerde richting ook voor de ontzuiling:
- de rol van ideologie en religie binnen de zuilen neemt af (zo zegt kerkelijkheid steeds minder over stemgedrag en de kerkelijkheid en kerksheid nemen af)
- het aantal en de omvang van niet-verzuilde organisaties neemt toe (bijvoorbeeld de opkomst van succesvolle commerciële TV stations)
- de cohesie van de zuilen neemt af doordat de formele bindingen tussen zuilorganisatie verdwijnen en het aantal dubbelfuncties afneemt
- de sociale apartheid neemt af, hetgeen blijkt uit de overgang van een gesloten naar een meer open competitie en de samenvoeging van organisaties die voorheen tot verschillende zuilen behoorden (dat gebeurde bijvoorbeeld met kruisverenigingen, vakbonden, Christelijke partijen)
- Verzuiling wordt niet langer gestimuleerd door de zuilelites. Een opmerkelijk voorbeeld daarvan vinden we bij de katholieken. Terwijl het Bisschoppelijk Mandement van 1954 katholieken die lid waren van niet-katholieke organisaties dreigde buiten te sluiten, werd in 1967 door Bisschop Bluysen op de TV gesteld dat partijkeuze een zaak was van het individuele geweten.
Gegeven het multi-dimensionale karakter van ontzuiling dient net als bij de verzuiling een reeks van indicatoren te worden gebruikt om dit proces in kaart te brengen. Op grond van het bovenstaande zijn minimaal van belang:
- de electorale dimensie: de mate waarin kiezers loyaal zijn aan partijblokken (nauw verbonden met deconfessionalisering)
- de dimensie secularisatie: de mate waarin de bevolking zich gebonden acht aan kerkgenootschappen en daarbinnen participeert
- de politiek-institutionele dimensie: de mate waarin verzuilde instituties hun aanhang verliezen en desintegreren en de elites handelen naar de politieke spelregels zoals die gedurende de verzuiling werden gehanteerd.
Deze driedeling impliceert dat informatie nodig is over attitudes en gedragskenmerken van de (verzuilde) massa en over de veranderende interacties tussen elite en massa. De volgende presentatie van deze gegevens is niet uitputtend, maar geeft een empirisch onderbouwd overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen.