Artikel 44 lid 1 van de Grondwet stelt dat ministeries bij koninklijk besluit worden ingesteld. Voor de grondswetswijziging van 1983 heeft men in plaats van ministerie vaak gesproken van „departement van algemeen bestuur”. In dit hoofdstuk wordt zoveel mogelijk bij de officiële terminologie aangesloten.
Ons huidig stelsel van ministeries vindt zijn oorsprong in de vestiging van de eenheidstaat met de aanvaarding van de staatsregeling van 1798. De instelling van ministeries is een logisch gevolg van de toenmalige centralisatie van het politiek-bestuurlijke bestel. Met de concentratie van macht in het bestuurlijk centrum van de nieuwe staatsorde is de behoefte ontstaan aan organisaties die deze machtsuitoefening konden ondersteunen. Deze organisaties zijn uitgegroeid tot onze huidige ministeries.
De termen „ministeries”, „rijk”, „rijksdienst”, „rijksoverheid” worden vaak door en naast elkaar gebruikt. Toch zijn het geen synoniemen. De aanduidingen „rijk”, „rijksdienst”, „rijksoverheid” benadrukken de eenheid binnen het overheidsapparaat. Met „ministeries” wordt het „eigene” van de organisaties geaccentueerd. Dit tweeledige karakter is goed te terug te vinden in het denken over wat hier verder gemakshalve de rijksoverheid zal worden genoemd. Er bestaat een spanning tussen de autonomie van de ministeries en de gewenste eenheid van het rijksbeleid. Deze spanning keert van tijd tot tijd terug in de navolgende paragrafen.
Zie verder de volgende, algemene, werken:
- A.J.G.M. Bekke, J.L.M. Hakvoort en J.M. de Heer (red), Departementen in beweging, Den Haag, 1994
- J.N. Breunese. en L.J. Roborgh (red.), Ministeries van algemeen bestuur, Leiden, 1992 (2e druk)
- J.I.M. Hakvoort en J.M. de Heer (red.), Wetenschap over departementen. theoretische confrontaties, Den Haag, 1989
- A.C. Beth, De departementen van algemeen bestuur in Nederland gedurende het tijdvak 1798-1907, Groningen, 1907
- W.M. de Brauw, De departementen van algemeen bestuur sedert de omwenteling van 1795, Utrecht, 1864.