„Een ieder wordt geacht de wet te kennen.” Dit adagium, dat vooral in het strafrecht een belangrijke rol speelt, gaat ervan uit dat niemand zich er tegenover de rechter of andere overheidsfunctionarissen op kan beroepen een bepaalde wet niet te kennen. Gezien het aantal wetten dat wij in Nederland hebben is het echter volstrekt onmogelijk alle wetten te kennen. Het is zelfs niet mogelijk het exacte aantal Nederlandse wetten vast te stellen. Afhankelijk van de gehanteerde definitie van het begrip „wet” kan het aantal wetten worden geschat op enkele honderden tot vele duizenden. In paragraaf 2 zal nader worden ingegaan op deze verschillende definities.
Er is niet alleen sprake van een veelheid van wetten, maar ook van een grote verscheidenheid. In deze bijdrage zal worden getracht een zekere ordening aan te brengen. Wetten worden onderscheiden naar de juridische vorm en status. Vervolgens worden wetten onderscheiden naar het rechtsgebied waarop zij betrekking hebben. Ten slotte wordt een onderscheid gemaakt naar het type wetgever (Rijk, lagere overheden, functionele lichamen). In paragraaf 2 zullen deze onderscheiden aan de orde komen.
De juridische vorm van een wet is in belangrijke mate verantwoordelijk voor het proces dat moet worden doorlopen om haar stand te brengen. In paragraaf 3 zal het totstandkomingsproces van de verschillende typen wetten aan de orde worden gesteld. Daarbij zal met name worden aangegeven hoe dit proces juridisch dient te verlopen. Naast de verscheidenheid in de juridische vorm bestaat er ook nog een inhoudelijke verscheidenheid. Ieder departement heeft een soort eigen wetgevingscultuur, een bepaalde eigen stijl van wetgeving. Vaak wordt gesproken van de verschillende wetgevingsfamilies. In paragraaf 4 zal nader worden ingegaan op deze verscheidenheid. Tevens zal worden ingegaan op de pogingen die worden ondernomen om tot een zekere mate van uniformering te komen. In paragraaf 5 zal getracht worden enig inzicht te bieden in de omvang van de wetgevingsproductie. In paragraaf 6 zal worden ingegaan op de duur van het wetgevingsproces. Toetsing van wetten door de rechter wordt in paragraaf 7 behandeld. Paragraaf 8 is gewijd aan evaluatie van wetgeving. In paragraaf 9 zal, ten slotte, de internationale dimensie aan de orde komen.