Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft sinds 1992 onderzocht wat de Nederlandse bevolking in de politiek belangrijk vindt. Uit de resultaten blijkt dat in 1998 de bestrijding van misdaad door bijna twee derde van de bevolking (64%) wordt genoemd als één van de vijf belangrijkste zaken waaraan de politiek aandacht moet geven. Daarmee staat ”bestrijding van criminaliteit” al sinds 1992 op de eerste plaats. Zij wordt gevolgd door het ermee verwante vraagstuk van handhaving van de openbare orde (59%). Daarna komen het op peil houden van de sociale zekerheid, de handhaving van de stabiliteit van de economie en de bescherming van de vrijheid van meningsuiting.
Men kan gevoeglijk aannemen dat criminaliteit door de bevolking vrijwel op één lijn wordt gesteld met de meer ernstige vormen ervan, in het bijzonder de geweldscriminaliteit. Criminologen echter hanteren een ruimer begrip van criminaliteit. De meesten van hen gaan min of meer stilzwijgend uit van de definitie die door strafrechtjuristen wordt gehanteerd. Volgens deze definitie is crimineel gedrag tot strafbaar feit benoemd gedrag. Het valt uiteen in misdrijven en overtredingen. In de praktijk beperken criminologen zich tot de bestudering van misdrijven, dat zijn strafbare feiten waarop een gevangenisstraf is gesteld. Het voorgaande houdt niet in dat criminologen geen aandacht zouden hebben voor niet strafbaar gesteld gedrag. Een belangrijk terrein van onderzoek betreft de vraag waarom als schadelijk ervaren gedrag niet strafbaar is gesteld. Omgekeerd zijn criminologen ook geïnteresseerd in de vraag waarom strafbaar gedrag op een gegeven moment zijn strafbaarheid verliest.
De vraag naar de aard en de omvang van de criminaliteit laat zich niet gemakkelijk beantwoorden. Dit is een gevolg van het feit dat de daders er meestal alle belang bij hebben om hun identiteit verborgen te houden. Zij zullen proberen te voorkomen dat het door hen gepleegde criminele gedrag bekend wordt en te verhinderen dat zij daarmee in verband worden gebracht. Dit is de reden waarom politiecijfers niet kunnen worden beschouwd als een adequate weergave van de aard en omvang van de feitelijk gepleegde criminaliteit. Deze cijfers verwijzen naar de aard en de omvang van de criminaliteit die ter kennis van de politie is gekomen en door haar is geregistreerd. Een groot deel van de criminaliteit wordt echter niet aan de politie gemeld of door haar ontdekt. Daarbij komt dat de politie lang niet alle misdrijven oplost. Integendeel, van de meeste delicten worden de daders niet bekend. De cijfers van de politie zijn dus onbetrouwbaar. Dit impliceert overigens niet dat zij als waardeloos terzijde kunnen worden geschoven. Als men van deze cijfers gebruik maakt, dient men zich ervan bewust te zijn waarom zij tekort schieten. De bereidheid om aangifte te doen kan te kort schieten. Hier bestaat een verschil per type delict. Bij delicten waarbij geen slachtoffers zijn betrokken (bijv. verboden wapenbezit), is de onbetrouwbaarheid van de politiecijfers terug te voeren op de inzet van de politie. Deze inzet verschilt naar gelang de prioriteit die de politie toekent aan hun opsporing. Ook deze kan naar tijd en plaats verschillen.
Om inzicht te krijgen in de aard en omvang van de criminaliteit doet men er derhalve goed aan niet uitsluitend af te gaan op politiegegevens, maar tevens gebruik te maken van gegevens uit andere bronnen. Dat kunnen gegevens zijn die speciaal met het oog daarop zijn verzameld. Het gaat hier in het bijzonder om gegevens die afkomstig zijn uit zogenaamd dark number-onderzoek, dat is onderzoek naar verborgen criminaliteit. Daarmee wordt allereerst onderzoek aangeduid waarin de deelnemers wordt gevraagd opgave te doen van de delicten die zij gedurende een bepaalde periode hebben gepleegd (zogenaamde self report-enquêtes). Deze opgaven kunnen dan vervolgens worden gebruikt voor het maken van schattingen. Deze kunnen eveneens worden gedaan op basis van onderzoek waarin de deelnemers wordt gevraagd aan te geven van welke delicten zij in een bepaalde periode het slachtoffer zijn geworden (zogenaamde slachtoffer-enquêtes). De naast de politiecijfers te gebruiken gegevens kunnen echter ook om een geheel ander doel zijn verzameld. Men kan hier bijvoorbeeld denken aan registraties van ziekenhuizen voor het verkrijgen van inzicht in de omvang van vormen van geweldscriminaliteit.
In de volgende paragrafen wordt gebruik gemaakt van politiecijfers over de afgelopen vijfentwintig jaar. Het gebruik ervan veronderstelt dat de aangiftebereidheid van de bevolking en de opsporingsinzet van de politie gedurende die periode niet wezenlijk zijn veranderd. Geheel zeker is dit natuurlijk niet. Aangezien de politiegegevens de enige bron voor de gehele periode zijn, is er weinig keuze. Andere soorten van gegevens, afkomstig uit zelfrapportage- en slachtofferonderzoek, zijn pas vanaf het begin van de jaren tachtig beschikbaar. Er wordt nagegaan in hoeverre het verkregen beeld bijstelling behoeft, gelet op de resultaten van deze onderzoekingen.