De taakverdeling tussen ministeries is niet voor eeuwig gegeven. De genealogie van ministeries geeft een ingewikkelde stamboom te zien (Zie Hoofdstuk A0500 p. 10). Bij de ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie (een fusie van de ministeries van Oorlog en Marine), Financiën en Justitie zijn de minste wijzigingen te constateren. Deze ministeries behoren tot het grondpatroon als neergelegd in het oorspronkelijk ontwerp bij het ontstaan van de eenheidstaat. Zij worden dan ook de „klassieke” ministeries genoemd. De ministeries met taken op het terrein van het binnenlands bestuur in brede zin zijn continue aan verandering onderhevig geweest. Met uitzondering van de eerder genoemde klassieke ministeries zijn de overige ministeries afsplitsingen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Verantwoordelijk voor deze dynamiek is de zich uitbreidende overheidsactiviteit geweest, zoals die heeft plaatsgevonden vanaf het einde van de negentiende eeuw. Nieuwe taken op terreinen als verkeer en waterstaat, sociale aangelegenheden, economie en onderwijs hebben uiteindelijk geleid tot een voortschrijdende organisatie-differentiatie. Eerst vormden zich nieuwe afdelingen binnen het oorspronkelijke ministerie, waarna vervolgens een onderdeel verzelfstandigd werd tot ministerie indien de (politiek-maatschappelijke) relevantie groot genoeg werd bevonden. De ministeriële taakverdeling moet derhalve worden opgevat als een geleidelijk verlopend historisch proces, waarbij veranderingen op ad hoc basis hebben plaatsvonden. Hoewel in de organisatie-literatuur een aantal zogeheten departementalisatiebeginselen (functie, proces, cliëntèle en gebied) zijn te vinden, zijn deze slechts in beperkte mate als leidende ontwerpbeginselen gebruikt.
De huidige ministeriële taakverdeling is derhalve als de neerslag van dat historisch proces te zien. Het is een mengsel van de oorspronkelijke taakverdeling ten tijde van het ontstaan van het ministerieel systeem en van beleidsonderwerpen die in de organisatiestructuur zijn verankerd op grond van hun hoog geschatte politiek en maatschappelijk belang. De huidige ministeriële indeling is daarom in een zekere mate willekeurig. Onlogische taakverdeling, overlappende taken en het grote aantal ministeries zijn slechts enkele kritiekpunten, zoals die in het recente verleden naar voren zijn gekomen. De eerder genoemde commissies (Van Veen, MiTaCo, Vonhoff) hebben, zonder dat dit geresulteerd heeft in al te veel concrete resultaten, blauwdrukken proberen te presenteren voor een werkzame indeling. Wellicht dat de laatste grote herindelingsronde (begin jaren tachtig) door de rapportage van de Commissie Vonhoff is geïnspireerd. Hoewel af en toe (naar aanleiding van incidenten) nog pleidooien voor interdepartementale herindeling worden gehouden is de aandacht voor de interdepartementale taakverdeling wat geluwd. Geleidelijk aan is de aandacht verschoven naar de bepaling van het type taken waar de afzonderlijke ministeries zich mee bezig (dienen te) houden. In de rapportage van het college van secretarissen-generaal en het rapport van de Commissie Wiegel wordt gepleit voor de vorming van kleine eenheden die zich bezighouden met de strategische beleidsvorming: de zogeheten kerndepartementen. De uitvoering wordt op afstand gezet. Dit is overigens, zoals de Commissie Wiegel zelf opmerkt, een formele uitdrukking van een proces dat feitelijk reeds lang geleden in gang is gezet.
Zie voorts over interdepartementale taakverdeling:
- Bijlage 21.427, Handelingen Tweede Kamer 1993-1994; Externe Commissie Organisatie en Functioneren van de Rijksdienst, Naar kerndepartementen. Kiezen voor een flexibele rijksdienst, nrs. 51-53
- Rapportage van de secretarissen-generaal, De organisatie en werkwijze van de rijksdienst, Den Haag, 1993
- W.J. Kickert (red.), Veranderingen in management en organisatie bij de rijksoverheid, Alphen aan den Rijn, 1993
- J.A. de Bruijn en J. de Vries (red), Departementale herindeling. Themanummer, in: Bestuurskunde, 1992
- A.H. Berg en A.B. Ringeling, De verbouw van een kaartenhuis. Over de verkaveling en herverkaveling van departementen, in: Bestuurskunde, 1992, pp. 85-96
- M.J.M. Alkemade, Departementale herindeling als terugkerend reorganisatieverschijnsel, in: J.N. Breunese. en L.J. Roborgh (red.), Ministeries van algemeen bestuur”, Leiden, 1992 ( 2e druk), pp. 65-78
- Bijlage 21.427, Handelingen Tweede Kamer 1990-1991; Commissie Staatkundige, bestuurlijke en staatsrechtelijke vernieuwing, Nota van vraagpunten, nr. 3
- R.W. van der Valk (red.), Organisatieverandering in de rijksdienst, Den Haag, 1985
- A.B. Ringeling (red.), Ambtelijke cultuur en verandering van het openbaar bestuur, Den Haag, 1985
- L. Poppen, Hoe Den Haag „Den Haag” werd. De ontwikkeling van de departementen en hun plaats van vestiging 1798-1985, Winschoten, 1985
- H.M. Jolles, Tussen macht, beleid en overmacht. Een kritische doorlichting van het werk van de Commissie Hoofdstructuur Rijksdienst, Amsterdam, 1982
- Commissie Hoofdstructuur Rijksdienst, Elk kent de laan die derwaarts gaat, Den Haag 1980
- Bijlage 14.649, Handelingen Tweede Kamer 1977; Rapport van de Ministeriële Commissie Interdepartementale Taakverdeling en Coördinatie, nrs. 1-2
- C.N. van Wijngaarden, De organisatie en de beleidsstructuur van de Nederlandse rijksoverheidsorganisatie, in: R. Depré et. al. (red.), Handboek beleidsvoering voor de overheid, M6000-6049, Alphen aan den Rijn, 1976
- Voorlopige Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, De organisatie van het openbaar bestuur, Den Haag, 1975
- Commissie Interdepartementale Taakverdeling en Coördinatie, Bestuursorganisatie bij de kabinetsformatie 1971, Den Haag, 1971.