Hiervoor is enkel ingegaan op de verschillende aspecten van Nederlandse wetgeving. Internationale regelgeving vervult evenwel een steeds grotere rol in ons staatsbestel. In belangrijke mate gaat het hier om regelgeving afkomstig van de Europese Unie. Geelhoed (1991) stelt dat ongeveer 90% van alle wetgeving die afkomstig is van het ministerie van Economische Zaken, gerelateerd is aan het gemeenschapsrecht. De klassieke economische ordeningswetgeving wordt evenals bijvoorbeeld de wetgeving op het gebied van landbouw, sterk gedomineerd door het gemeenschapsrecht. Een aantal jaren geleden heeft de voorzitter van de Europese Commissie gesteld, tot ergernis van de toenmalig minister-president van het Verenigd Koninkrijk (mevrouw Thatcher), dat ongeveer 60% van het nationale bestuursrecht een Europese lading heeft of zal moeten krijgen (Geelhoed, 1991).
Een onderscheid moet worden gemaakt tussen twee typen regels afkomstig van de Europese unie. In de eerste plaats kent de Europese Unie direct werkende regelgeving. Europese verdragen en de verordeningen werken rechtstreeks zonder tussenkomst van de nationale wetgevers. In de tweede plaats kent de Europese Unie de zogenaamde richtlijnen die, anders dan de naam doet vermoeden, wel degelijk dwingend van aard zijn. Richtlijnen zijn dwingend in de zin dat de nationale overheden verplicht zijn binnen een bepaalde periode de regels uit de richtlijnen op te nemen in de nationale wetgeving. Richtlijnen dienen omgezet te worden in nationale wetgeving (vaak wordt ook gesproken over implementatie van richtlijnen). Indien na de periode die de nationale overheden is gegund, een bepaalde richtlijn niet of niet correct is omgezet, kan (en moet) de nationale rechter de nationale wetgeving toetsten aan de richtlijn. Volgens Geelhoed (1991) worden er jaarlijks meer dan honderd richtlijnen geproduceerd door de Europese Unie.
Literatuur: L.A. Geelhoed, Gemeenschapsrecht en nationale wetgeving, in: Wetgeving in beweging, Zwolle, 1991, pagina 51-59.