Sinds de jaren zestig kent Nederland een krachtig netwerk van particuliere organisaties die zich bekommeren om de situatie in de „ontwikkelingslanden” in Afrika, Azië en Latijns-Amerika ofwel de „Derde Wereld”. Er waren in dit netwerk twee „stromingen” te onderscheiden.
Ten eerste waren er organisaties die hun wortels hadden in de traditionele zending en missie, activiteiten die erop gericht waren de zielen van de „inheemsen” te bewaren door hen te bekeren tot respectievelijk het protestantse en het roomskatholieke geloof. Zendelingen en missionarissen beperkten zich niet tot prediking van het evangelie maar probeerden ook door „werken van barmhartigheid” de levensomstandigheden van de plaatselijke bevolking te verbeteren.
In de jaren zestig deed zich onder vooral protestantse en roomskatholieke jongeren een proces van radicalisering en politisering voor; de gedachte won terrein dat bekering en barmhartigheid onvoldoende (en misschien zelfs wel niet-noodzakelijke) voorwaarden waren voor structurele verbetering van de situatie van de bevolking in de Derde Wereld. In plaats daarvan legde men zich toe op bewustwording van de eigen bevolking van de oorzaken van de onderontwikkeling van de Derde Wereld en op steunverlening aan „basisinitiatieven” en emancipatiebewegingen. Het centrum van deze christen-radicale stroming was de in 1963 op een oecumenisch jongerencongres opgerichte en enkele honderden plaatselijke groepen tellende hulporganisatie Sjaloom. Om de consument bewust te maken van de Derde Wereldproblematiek, organiseerde Sjaloom de zogenaamde rietsuikeractie; men riep de bevolking op geen (Nederlandse) bietsuiker maar uit de Derde Wereld afkomstige rietsuiker te kopen. Sjaloom was ook de belangrijkste initiatiefnemer van de oprichting vanaf 1969 van Wereldwinkels, door vrijwilligers beheerde winkels die producten uit de Derde Wereld verhandelden. Vooral de onder het keurmerk Max Havelaar te koop aangeboden producten als koffie en thee zijn thans ook verkrijgbaar bij supermarkten en vinden aftrek bij een betrekkelijk breed publiek.
Ook in de jaren zeventig, tachtig en negentig zijn radicale hervormden, gereformeerden en roomskatholieken actief (geweest) in tal van acties en actiegroepen voor internationale solidariteit, nu eens met globale doelstellingen, zoals de X-Y beweging, dan weer gericht op specifieke doelen, zoals de werkgroep Betaald Antwoord, die het antiracismeprogramma van de Wereldraad van Kerken ondersteunde, en de werkgroep Kairos, een interkerkelijke anti-apartheid werkgroep.
Voorts waren er vanaf de jaren zestig tal van actievoerders die zich verzetten tegen het zogenaamde westerse imperialisme; zij waren van mening dat de uitbuiting van de Derde Wereld toe te schrijven was aan het ongebreidelde winststreven van multinationale ondernemingen en aan het militair-industrieel complex van de Verenigde Staten en andere NAVO-landen. Er zou alleen een einde kunnen komen aan de wantoestanden in de Derde Wereld door enerzijds bevrijdingsbewegingen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika te steunen en anderzijds een einde te maken aan de kapitalistische productiewijze in het westen. Dit „anti-imperialistische” verzet werd dan ook gelegitimeerd door allerlei socialistische ideologieën en marxistische analyses. De anti-imperialistische actievoerders manifesteerden zich in Nederland voor het eerst in 1963, toen actievoerders een NAVO-taptoe in Amsterdam verstoorden vanwege het Portugese lidmaatschap van de NAVO; in 1961 was in de Portugese kolonie Angola een opstand uitgebroken tegen de overheersing door het toen nog dictatoriaal geleide Portugal.
Beide „stromingen”, de christen-radicale en de anti-imperialistische, hebben elkaar gevonden in acties ter ondersteuning van emancipatie- en bevrijdingsbewegingen in de Derde Wereld. In de tweede helft van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig stonden de protesten tegen de oorlog in Vietnam centraal. In de jaren zeventig stond vooral Latijns-Amerika in de belangstelling, met name Chili; de staatsgreep die het leger daar in 1973 onder leiding van generaal Pinochet uitvoerde, waarbij de democratisch gekozen president Allende om het leven kwam, riep veler verontwaardiging op. De betrokkenheid van het „Amerikaanse imperialisme” bij de vestiging en handhaving van allerlei dictatoriale regimes was in die jaren voor velen een steen des aanstoots. Daarnaast zijn er in de jaren zestig, zeventig en tachtig vele acties gevoerd tegen de onderdrukking van de zwarte bevolking in Zuidelijk Afrika; eerst lag de nadruk op de bevrijdingsstrijd in de Portugese koloniën Angola en Mozambique, later kwam vooral het apartheidsregime in Zuid-Afrika (en Namibië) onder vuur te liggen.
Overigens was er net zo min als bij de milieubeweging bij de „Derde Wereld-beweging” sprake van volstrekte eensgezindheid. Zo was de verhouding tussen het Komitee Zuidelijk Afrika (KZA) en de Anti-Apartheidsbeweging Nederland (AABN) zeer gespannen, ofschoon beide groeperingen hun wortels hadden in de „anti-imperialistische stroming”, een gemeenschappelijk doel hadden, namelijk bestrijding van de apartheid, en dezelfde bevrijdingsbeweging steunden, het ANC. De conflicten tussen beide clubs hadden te maken met persoonlijke animositeit tussen enkele leidinggevende figuren alsmede met verschillen in politieke kleur; in het KZA waren vanouds veel PSP-ers actief, terwijl de AABN juist veel CPN-leden herbergde.
Al zijn er in de jaren negentig nog steeds tal van acties gevoerd die betrekking hebben op „internationale solidariteit” en mensenrechten in de Derde Wereld, het „ideologische klimaat” is thans duidelijk anders dan in de jaren zestig en zeventig. Van een „anti-imperialistische” ideologie is nauwelijks sprake meer. Dat heeft onder andere als oorzaak dat politieke regimes in de Derde Wereld niet langer een „socialistisch” alternatief bieden: Cuba, Cambodja en Zimbabwe zijn slechts enkele voorbeelden. Vele „landencomités” neigden er aanvankelijk toe de berichten over onverkwikkelijke acties van „bevrijdingsbewegingen” af te doen als imperialistische propaganda, maar thans zijn er nog slechts weinigen die „geloven” in de morele superioriteit van (voormalige) bevrijdingsbewegingen.
Dat neemt niet weg dat het optreden van multi-nationale ondernemingen in Derde Wereldlanden nog steeds regelmatig kritiek uitlokt, zoals de activiteiten van Shell in Nigeria en Unilever in India.
Een internationale organisatie die zich niet specifiek richt op de Derde Wereld maar op schendingen van de mensenrechten in de wereld in het algemeen, is Amnesty International, dat in Nederland anno 1998 185.000 leden telt. In het kader van het vijftigjarig bestaan van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens haalde Amnesty in 1998, krachtig ondersteund door de media en „bekende Nederlanders”, in ons land 3 miljoen handtekeningen op voor een oproep tot handhaving van de mensenrechten. Voor de „mensenrechten” geldt in zekere zin hetzelfde als voor het milieu; Amnesty is net als de milieubeweging alom gerespecteerd en velen sympathiseren met zijn activiteiten, maar daarmee staat nog niet vast dat ook in de politieke besluitvorming en de gedragingen van mensen de mensenrechten c.q. milieubelangen voorop staan.
In 1991 is de Zuid-Noord Federatie opgericht, met als doel meer samenwerking te brengen in het voorlichtings- en lobbywerk van de aangesloten organisaties. Anno 1998 waren veertien fair trade-, milieu-, mensenrechten- en ontwikkelingsorganisaties lid van dit samenwerkingsverband.
Er zijn weinig publicaties verschenen over de beweging voor internationale solidariteit en haar effecten. Tot de uitzonderingen behoren:
- H. Beerends, Weg met Pinochet. Een kwart eeuw solidariteit met Chili, Amsterdam, 1998
- J. van Beurden en C. Huinder, De vinger op de zere plek. Solidariteit met Zuidelijk Afrika 1961-1996, Amsterdam, 1996
- F.J. Buijs, Overtuiging en geweld. Vreedzame en gewelddadige acties tegen de apartheid, Academisch proefschrift, Leiden, 1995
- P. van Eekert, D. Hellema en A. van Heteren, Johnson moordenaar! De kwestie Vietnam in de Nederlandse politiek 1965-1975, Amsterdam, 1986
- Ph.P. Everts (ed.), Controversies at home. Domestic factors in the foreign policy of the Netherlands, Dordrecht, 1985.