Internationalisering

Een eerste belangrijk aspect van het huidige functioneren van de rechterlijke macht is de internationalisering. Recht in het algemeen, en het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJEG) in het bijzonder, spelen een cruciale rol in het proces van Europese eenwording. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft kort samengevat een „constitutionalisering” van het Verdrag van Rome bewerkstelligd, door middel van de introductie van achtereenvolgens het leerstuk van de rechtstreekse werking van het gemeenschapsrecht (zaak 26/62, Van Gend en Loos), het leerstuk van de voorrang van het gemeenschapsrecht (zaak 6/64, Costa/ENEL) en – vanaf circa 1970 – een grondrechtencatalogus in het gemeenschapsrecht (zaak 11/70, Handelsgesellschaft). Hiernaast is het Luxemburgse Hof actief geweest op het terrein van de economische integratie, onder andere door middel van zijn jurisprudentie inzake de artikelen 30 en 36 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Zo lag niet slechts een succesvolle lobby van het (internationale) bedrijfsleven, maar ook – en vooral – het in het Cassis de Dijon-arrest uit 1979 geïntroduceerde beginsel van wederzijdse erkenning van elkaars wetgeving ten grondslag aan het bekende Europa 1992-project van de Europese Commissie (zaak 120/78, Cassis de Dijon). Doordat invoerlanden de verplichting kregen opgelegd om rekening te houden met de wetgeving van het oorsprongsland van de goederen, werd de noodzaak van een tijdrovende harmonisatie van wetgeving sterk verkleind.

Zie in het bijzonder:

  • A.-M. Burley, en W. Mattli, Europe Before the Court: A Political Theory of Legal Integration, in: International Organization, 47 (1993), pp. 41-76
  • G.F. Mancini, The Making of a Constitution for Europe, in: R.O. Keohane, en S. Hoffmann (red.), The New European Community. Decisionmaking and Institutional Change, Boulder, San Francisco en Oxford, 1991, pp. 177-194
  • H. Rasmussen, On Law and Policy in the European Court of Justice. A Comparative Study in Judicial Policy Making, Dordrecht, Boston en Lancaster, 1986
  • E. Stein, Lawyers, Judges, and the Making of a Transnational Constitution, in: American Journal of International Law, 75 (1981), pp. 1-27
  • W. van Gerven, Het rechterlijk besluitvormingsproces en de eenmaking van Europa, Brussel, 1979.

De geleidelijke acceptatie van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen door de diverse nationale hoogste rechtscolleges was allerminst vanzelfsprekend en is mede hierom niet in alle gevallen even soepel verlopen. Een belangrijke rol hierin heeft gespeeld de prejudiciële procedure van artikel 177 Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Zie hierover:

  • H.-M.Th.D. ten Napel, Nogmaals: de rol van het Hof van Justitie in het Europese integratieproces, in: Internationale Spectator, 51 (1997), pp. 470-474
  • K.J. Alter, The European Court’s Political Power, in: West European Politics, 19 (1996), pp. 458-487
  • J.H.H. Weiler, Journey to an Unknown Destination: A Retrospective and Prospective of the European Court of Justice in the Arena of Political Integration, in: Journal of Common Market Studies, 31 (1993), pp. 417-446
  • H.G. Schermers, Chr.W. Timmermans, A.E. Kellermann, en J.S. Watson (red.), Article 177 EEC: Experiences and Problems, Amsterdam, New York, Oxford, Tokyo, 1987
  • M.L. Volcansek, Judicial Politics in Europe. An Impact Analysis, New York, Bern, Frankfurt am Main, 1986.

Het belang van dit proces van constitutionalisering van het Verdrag van Rome voor de nationale rechters, waaronder de Nederlandse, is dat het – in de woorden van de jurist Joseph Weiler – heeft geleid tot „a quiet revolution in the legal orders of the Member States” (The Community System: The Dual Character of Supranationalism, in: F.G. Jacobs (red.), Yearbook of European Law 1981, Vol. I, Oxford, 1982, pp. 267-306, aldaar p. 275). Als gevolg van deze „stille revolutie” is het voor nationale rechters mogelijk geworden om – zelfs al beschikken zij, zoals in Nederland, niet over het constitutionele toetsingsrecht – nationale wetten ongeldig te verklaren die strijdig zijn met het gemeenschapsrecht.

Na een langdurige beginperiode waarin de Hoge Raad voor alles de Nederlandse traditie van „deferentie” (T. Koopmans, Vergelijkend publiekrecht, 2e druk, Deventer, 1986, p. 76) jegens de wetgever trouw leek te willen blijven, is hij zich sinds het einde van de jaren zeventig (ook in dit opzicht) aanzienlijk activistischer gaan opstellen.

Zie: T. Koopmans, Receptivity and its Limits: The Dutch Case, in: St.J. Bates, W. Finnie, J.A. Usher, en H. Wildberg (red.), In Memoriam J.D.B. Mitchell, Londen, 1983, pp. 91-104.

Vooral de laatste jaren is hiernaast de invloed van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op de rechtsvinding in het nationale recht toegenomen. Voorbeelden zijn de gevolgen die de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg inzake de in paragraaf 3.2 genoemde „fair trial” eisen van artikel 6 EVRM heeft gehad voor het Nederlandse procesrecht en de fundamentele veranderingen die – zonder wetswijziging – hebben plaatsgevonden op het terrein van het familierecht, in het bijzonder als gevolg van de zogenaamde voorjaarsbeschikkingen van 1986 van de Hoge Raad (HR 21 maart 1986, pp. 585-588). In deze arresten over het voogdijschap over kinderen na echtscheiding danwel buiten het huwelijk om, ging de Hoge Raad tegen de betreffende bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek in.

Tenslotte is er de invloed van niet-Europese verdragen, zoals het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) van de Verenigde Naties.

Zie over de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in het algemeen:

  • J.G. Merrills, The Development of International Law by the European Court of Human Rights, tweede druk, Manchester/New York, 1993
  • P. van Dijk, en G.J.H. van Hoof, De Europese Conventie in theorie en praktijk, derde herziene druk, Nijmegen, 1990.

Over de doorwerking in het Nederlandse recht, zie:

  • A.W. Heringa, J.C. Schokkenbroek, en J. van der Velde (red.), 40 jaar Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Opstellen over de ontwikkelingen van het EVRM in Straatsburg en in Nederland 1950-1990, Leiden, 1990, deel IV
  • G.J. Wiarda, Rechterlijke voortvarendheid en rechterlijke terughouding bij de toepassing van de Europese Conventie tot bescherming van de rechten van de mens, ’s-Gravenhage, 1986.
Scroll naar boven