Katholieken

In de na-oorlogse periode stemmen katholieken vrijwel zonder uitzondering op lijsten met een katolieke signatuur (zie voor de partijkeuze van katholieken tabel 19).

In 1948 stemt naar schatting 87% op de KVP en 4% op de katholieke lijst-Welter. Van de andere politieke partijen weet alleen de PvdA nog enkele procenten te behalen onder katholieke kiezers. De gegevens die betrekking hebben op de jaren vijftig laten eenzelfde beeld zien. Zowel in 1954 als in 1956 stemt (ruim) 85% van de katholieke kiezers op de KVP, weet de PvdA en in nog mindere mate de VVD een zeer klein percentage katholieke kiezers voor zich te winnen, en ondervinden de protestants-christelijke partijen geen electorale steun onder katholieke kiezers.

In 1967 blijkt sprake van een kentering wat betreft de partijkeuze der katholieken. De KVP behaalt slechts 75% van de katholieke stemmen, en naast een hoger percentage voor PvdA en VVD weten nieuwkomers bij Tweede-Kamerverkiezingen als de Boerenpartij en D66 stemmen van katholieke kiezers te verwerven. Dit proces van afkalvende electorale steun voor de KVP onder katholieke kiezers zet zich voort in 1971. In dat jaar geeft 61% van de katholieken een stem aan de KVP. De PvdA behaalt onder deze kiezers meer dan tien procent en ook D66, VVD en DS’70 behalen een score van vijf procent of hoger onder katholieke kiezers.

In 1972 slaagt de KVP er voor de eerste maal niet in om een meerderheid van de katholieke kiezers voor zich te winnen. Meer katholieken stemmen bij deze verkiezingen niet dan wel op een katholieke partij. Vrijwel alle andere politieke partijen, met uitzondering van de partijen op protestants-christelijke grondslag, weten steun onder katholieken te verwerven. De PvdA, VVD en ook de PPR slagen hierin het beste.

Met de deelname van het CDA aan de Tweede-Kamerverkiezingen van 1977 is de teruggang van electorale steun onder katholieken tijdelijk tot staan gebracht. Een meerderheid (54%) van de katholieken brengt een stem uit op de nieuwe confessionele partijformatie. Met een kleine inzinking in 1982 blijft dit percentage gedurende de jaren tachtig vrijwel gelijk. De jaren negentig laten daarentegen een heel ander beeld zien. De Kamerverkiezingen van 1994 en 1998 verlopen dramatisch voor het CDA en het katholieke volksdeel heeft aan dit drama een substantiële bijdrage geleverd. In 1994 bracht een minderheid van 40% der katholieken een stem uit op het CDA en vier jaar later stemde een nog kleiner deel (34%) van het katholieke electoraat op deze partij.

Wat de grote seculiere partijen betreft, weet de PvdA de afgelopen decennia telkenmale rond de 20% der katholieke kiezers voor zich te winnen, met een hoogste score van bijna dertig procent in 1998. Toch lijkt de VVD meer profijt gehad te hebben van het verdwijnen van het electorale „automatisme” dat katholieken op een katholieke/confessionele partij stemmen. In de jaren negentig weet de partij bij opeenvolgende verkiezingen de stem te verkrijgen van een op elke vijf katholieken. Voor D66 is het beeld nogal wisselvallig, al lijkt de aantrekkingskracht van de partij op katholieke kiezers in de loop der tijd te zijn toegenomen. GroenLinks is er in de eerste tien jaar van haar bestaan eveneens in geslaagd haar aandeel onder de katholieke stemmers te vergroten. Voor het overige lijken de katholieke kiezers die niet stemmen op het CDA de landelijke trend bij de afzonderlijke Tweede-Kamerverkiezingen te volgen.

Scroll naar boven