Kiesstelsels hebben invloed op partijstelsels. Zo maakt het stelsel van evenredige vertegenwoordiging het mogelijk dat veel kleine partijen in het parlement vertegenwoordigd worden. Weliswaar is het niet zo dat stelsels van evenredige vertegenwoordiging altijd tot meer-partijenstelsels en meerderheidsstelsels tot twee-partijenstelsels leiden (uitzondering is bijvoorbeeld Nederland vóór 1917, waar een meerderheidsstelsel en een meer-partijenstelsel samengingen, maar het is wel zo dat stelsels van evenredige vertegenwoordiging betere voorwaarden scheppen voor meer-partijenstelsels. Zie voor internationale literatuur over de relatie tussen kiesstelsel en partijstelsel:
- B. Grofman, A. Lijpbart (red.), Electoral laws and their political consequences, New York, 1985
- D. W. Rae, The political consequences of electoral laws, New Haven en Londen, 1969
- M. Duverger, I’Influence des systemes electoraux sur la vie politique, Parijs 1950.
Zie voor Nederland in dit verband:
- J. Verhoef, Kiesstelsels en politieke samenwerking in Nederland, 1888-1917, in: Acta Politica, 6 (1971), pp. 261-268
- D. Boonstra, Kiesstelsels en samenwerking tussen politieke partijen in Nederland, in: Acta Politica, 4 (1968-1969), pp. 82-103
- M. Albrecht, De invloed van het kiesstelsel op de samenstelling van de volksvertegenwoordiging en op de vorming van de regering, Amsterdam, 1960.
Het Nederlandse partijenstelsel kenmerkt zich onder andere door een hoge mate van fragmentatie en het ontbreken van een duidelijke meerderheid, waardoor altijd coalitiekabinetten moeten worden gevormd. Buiten het aandringen op politieke veranderingen om de burger meer invloed te geven op de samenstelling van de regering (zoals het rechtstreeks kiezen van de minister-president of de formateur, het streven naar stembusakkoorden, het samenstellen van schaduwkabinetten) zijn ook meer technische veranderingen van het kiesstelsel zelf voorgesteld.
Door de Staatscommissie van Advies inzake de Grondwet en de Kieswet (de commissie-Cals/Donner) werd bijvoorbeeld voorgesteld om een beperkt districtenstelsel in te voeren. Er zouden twaalf districten ingesteld moeten worden. Gevolg hiervan zou zijn dat een aantal kleine partijen zou verdwijnen en dat de grote partijen in het algemeen groter zouden worden. Naast een beperking van het aantal partijen beoogde de staatscommissie met dit voorstel tevens de band tussen kiezers en gekozenen te versterken. Het voorstel werd echter niet door de regering overgenomen.
Zie voor nadere details en berekeningen die de staatscommissie heeft gemaakt over onder andere de zetelverdeling bij invoering van 4, 12, dan wel 18 kiesdistricten:
- Tweede rapport van de Staatscommissie van Advies inzake de Grondwet en de Kieswet, ‘s-Gravenhage, 1969, pp. 225-231
- Eerste rapport van de Staatscommissie van Advies inzake de Grondwet en de Kieswet, ‘s-Gravenhage, 1968, pp. 83-92.
Met name vanuit de KVP is aangedrongen op een verhoging van de kiesdrempel. Van deze zijde werd een voorstel gedaan om een kiesdrempel in te stellen van 3%, waardoor op dit ogenblik nog slechts vier partijen in de Kamer vertegenwoordigd zouden zijn, namelijk CDA, PvdA, VVD en D’66. Een motie van een dergelijke strekking bleek in de Kamer echter geen ondersteuning te krijgen. Van verschillende zijden werd benadrukt dat een zo nauwkeurig mogelijke afspiegeling van het volk in het parlement als een onaantastbaar goed van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging werd gezien.
Zie voor de details van het voorstel: Bijlage 10.985, Handelingen Tweede Kamer, 1970-1971. Voor stel van wet van de heren Kolfschoten, Andriessen en Van Schaik tot wijziging van de kieswet strekkende tot verhoging van de kiesdrempel bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nrs. 1-7, Handelingen Tweede Kamer 1971-1972. Voorstel van de heren Van der Sanden, Andriessen en Van Schaik enz., nrs. 8-1 l; Handelingen Tweede Kamer, 1976-1977. Voorstel van de heren Van der Sanden en Andriessen, nrs. 12-18.
Zie voor de behandeling van dit initiatief-wetsvoorstel: Handelingen Tweede Kamer, 1976-1977, pp. 966-1028 en 1194-1201 en p. 1218 voor de stemming.
Voor een overzicht van eerdere pogingen om de kiesdrempel te verhogen, zie: C. J. Verplanke, De kleine partijen en de kiesdeler, in: Anti-Revolutionaire Staatkunde, 33 (1963), pp. 86-102.