Kosten koninklijk huis
In artikel 40 Grondwet wordt in het eerste lid bepaald, dat de Koning en andere leden van het Koninklijk Huis jaarlijks ten laste van het Rijk uitkeringen ontvangen naar regels bij de wet te stellen. In het tweede lid wordt de belastingvrijdom voor deze leden van het Koninklijk Huis geregeld. Die vrijstelling geldt voor de uitkeringen en de vermogensbestanddelen die dienstbaar zijn aan de uitoefening van de functie. Verder gelden er vrijstellingen voor successie- en schenkingsrechten door en binnen het Koninklijk Huis. Sinds 2011 geldt de vrijstelling van de schenkingsbelating alleen voor de uitkeringsgerechtigde leden van het Koninklijk Huis: de Koningin, Prins Willem-Alexander en zijn vrouw.
Bij de begrotingsbehandeling in oktober 2016 van de begroting van de Koning dienden Van Raak (SP), Recourt (PvdA en Pechtold (D66) een motie in waarin de regering wordt verzocht een voorstel te doen hoe de belastingvrijstellingen van de Koning, de Koningin en de voormalige Koningin ongedaan kunnen worden gemaakt. De motie werd aangenomen met de stemmen van PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP vóór.
Zie: Bijlage 34.300 I, Handelingen Tweede Kamer, 2015-2016, nr. 5
Bij de behandeling van de begroting van de Koning in 2017 deelde D66-kamerlid Sneller mee geen energie meer te zullen steken in het ongedaan maken van de belastingvrijstelling: een twee-derde meerderheid leek hem onhaalbaar. Daarmee lijkt de uitvoering van de motie van de baan. Zie: Handelingen Tweede Kamer, 2017-2018.
In 2017 stelde het kabinet Rutte II een historisch onderzoeksteam in onder leiding van prof. dr. C.C. van Baalen. Het onderzoek richtte zich op de totstandkoming van de bepaling van het inkomensbestanddeel van de grondwettelijke uitkering aan leden van het koninklijk huis in de periode 1963 tot en met 1973 en de passages inzake dit inkomensbestanddeel in het rapport van stuurgroep herziening stelsel kosten koninklijk huis (rapport-Zalm) (2009). RTL Nieuws had namelijk bericht dat er geheime afspraken waren gemaakt over compensatie voor belastingheffing over het privé-vermogen van de leden van het Koninklijk Huis. Conclusie van het rapport: er zijn geen aanwijzingen dat er een geheime deal is gesloten. Zie: Het inkomen van de Koning.
Tot 1972 werd de hoogte van de uitkeringen in de Grondwet zelf bepaald. Daar golden wel uitzonderingen op: tussen 1887 en 1922 bepaalde de Grondwet dat de hoogte van de uitkering van de Koning bij elke troonsbestijging door de wet werd vastgesteld; dit had te maken met de in die tijd sterk toenemende geldontwaarding. Verder maake de Grondwet het sinds 1938 mogelijk dat het in de Grondwet genoemde bedrag per wet werd gewijzigd. Dat gebeurde voor het eerst in 1952.
Sinds 1972 geldt het hierboven genoemde grondwetsartikel, waaraan uitvoering is gegeven door de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis van 22 november 1972 (Staatsblad 1972, nr. 701). Krachtens deze wet ontvangen de Koning(in), de echtgeno(o)t(e) van de Koning(in), de troonopvolg(st)er en de echtgeno(o)t(e) van de troonopvolg(st)er, de Koning(in) die afstand van de troon heeft gedaan en diens echtgeno(o)t(e) een uitkering. In de huidige situatie gaat het dus om Koningin Beatrix, Prins Willem-Alexander en Prinses Máxima: zij krijgen een uitkering.
De uitkeringen zijn vanaf 2009 opgebouwd uit twee componenten: personele en materiële kosten en een inkomensbestanddeel. Tot 2009 bevatten de begroting drie componenten: personele kosten, materiële kosten en een inkomensbestanddeel. De eerste twee componenten zijn dus m.i.v. 2009 samengevoegd.
Daarbij gaat het om de volgende bedragen (afkomstig uit de Rijksbegroting 2020, Bijlage 35.300, Handelingen Tweede Kamer, 2019-2020, Hoofdstuk I: Begroting van de Koning, nr. 2).
Inkomensbestanddeel |
Personele en materiële kosten |
Totaal |
|
---|---|---|---|
De Koning |
949.000 |
4.937.000 |
5.886.000 |
Koningin Máxima |
377.000 |
643.000 |
1.020.000 |
Prinses Beatrix |
537.000 |
1.060.000 |
1.597.000 |
Totaal |
1.863.000 |
6.640.000 |
8.503.000 |
De hoogte van de uitkeringen wordt jaarlijks aangepast aan de loon- en salarissen ontwikkelingen, het prijsniveau en wijzigingen in het netto-honorarium van de vice-president van de Raad van State. Bij de personele kosten gaat het om de personeelsleden, die rechtstreeks hun instructie krijgen van de Koning of van Prinses Máxima of Prins Willem-Alexander en/of in de onmiddellijke omgeving van hen verkeren en voor wie het dienstverband zich grotendeels in de familiesfeer voltrekt.
De bovengenoemde uitkeringen zijn vrij van belasting, evenals vermogensbestanddelen die dienstbaar zijn aan de uitoefening van het Koningschap. Verder is er een vrijstelling voor het schenkingsrecht. Die laatste vrijstelling is ruim geformuleerd en zou kunnen gelden voor alle leden van het Koninklijk Huis. Sinds 1992 geldt deze vrijstelling van schenkingsrecht in de praktijk alleen voor de Koningin, de Kroonprins en diens vrouw. Deze praktijk zal, zo werd bij het Belastingplan 2011 bekendgemaakt, wettelijk worden vastgelegd. Over eventuele andere inkomsten van de Koningin en van de Kroonprins en diens vrouw geldt wél de normale belastingsplicht, die uiteraard ook geldt voor alle andere leden van het Koninklijk Huis. Wél gelden er enkele andere vrijstellingen van belastingbetaling voor de leden van het Koninklijk Huis:
-
een vrijstelling van de belasting op personenauto’s en motorrijwielen voor AA-kentekens (dit geldt niet voor privé-auto’s van leden van de Koninklijke Familie);
-
vrijstelling van douane- en invoerrechten (bijvoorbeeld geschenken ontvangen in het kader van internationale betrekkingen en giften aangeboden aan regerende vorsten en staatshoofden).
Naast deze uitkeringen staan er op andere begrotingen nog kosten die samenhangen met het Koninklijk Huis. Het gaat daarbij om de functionele uitgaven die te relateren zijn aan de uitoefening van het Koningschap. Dit zijn kosten die bijvoorbeeld veroorzaakt worden door de inzet van luchtvaartuigenen de reis- en verblijfkosten i.v.m. bezoeken aan de het Caribische deel van het Koninkrijk. Vanaf 2016 behoort het onderhoud van de Groene Draeck daar niet meer toe: de kosten worden ten laste gebracht van de begroting van Defensie (prinses Beatrix is eigenaar van de Groene Draeck, niet de Koning).
Pechtold (D66) stelde tijdens de Algemene politieke beschouwingen in 2015 vragen over de onderhoudskosten van de Groene Draeck die in 2016 € 95.000 p.j. bedragen, zie: brief van de minister-president over beantwoording vragen Pechtold Groene Draeck, 24 september 2015.
Begin maart 2016 stelde Bontes (Bontes/Van Klaveren) mondelinge vragen aan minister-president Rutte over de kosten van De Groene Draeck. De minister-president benadrukte in zijn antwoord dat in de afgelopen jaren steeds is gesproken over structureel hogere kosten. Wel wordt onderzocht of het onderhoud niet een beetje goedkoper kan.
Van Raak (SP) stelde daarop schriftelijke vragen aan de minister-president over het verkeerd informeren van de Kamer over de kosten van de Groene Draeck. Hij wil o.a. weten waarom de minister-president er telkens voor kiest om, als het gaat om de kosten van het Koninklijk Huis, te goochelen met cijfers, de Kamer niet juist te informeren en over dit gevoelige onderwerp onnodig gedoe te laten ontstaan.
Zie respectievelijk:
- Aanhangsel Tweede Kamer, 2015-2016
- Mondelinge vragen Bontes op 1 maart 2016 aan de minister-president.
In 2020 gaat het om de volgende bedragen (in EURO, afkomstig uit de Rijksbegroting 2020, Bijlage 35.000.
Personeel Dienst van het Koninklijk Huis |
18.547.000 |
---|---|
Materieel Dienst van het Koninklijk Huis |
9.895.000 |
Materiële uitgaven faunabeheer |
303.000 |
Uitgaven voor luchtvaartuigen |
810.000 |
Bezoeken aan het Caribische deel van het Koninkrijk |
80.000 |
Totaal |
29.635.000 |
Van de bovengenoemde post Uitgaven voor luchtvaartuigen is een uitsplitsing van de kosten te vinden in: Bijlage 35.000.
Verder zijn er nog de kosten die lopen via andere begrotingen. Het gaat dan om uitgaven van de Rijksvoorlichtingsdienst; het Militaire Huis en het Kabinet der Koningin. Deze kosten bedragen in 2020 (in EURO, afkomstig uit de Rijksbegroting 2020, Bijlage 35.000, Handelingen Tweede Kamer, 2016-2017, Hoofdstuk I: Begroting van de Koning, nr. 2):
Doorbelaste personele uitgaven |
4.691.000 |
---|---|
Doorbelaste materiële uitgaven |
1.533.000 |
Totaal |
6.224.000 |
Onder dit totaalbedrag vallen de volgende uitgaven:
Kabinet van de Koning |
2.641.000 |
---|---|
Rijksvoorlichtingsdienst |
1.638.000 |
Militair Huis |
1.945.000 |
De uitgaven voor staats- en werkbezoeken en de instandhouding (dus niet: het gebruik) van de paleizen zijn sinds 2016 bekend. Deze uitgaven vallen onder de verantwoordelijkheid (en de begroting) van Buitenlandse Zaken, Wonen en Rijksdienst.
Buitenlandse Zaken |
2.000.000 |
---|---|
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
15.900.000 |
Totaal |
17.900.000 |
De totale kosten bedragen daarmee:
Kostensoort |
|
---|---|
Uitkeringen |
8.503.000 |
Funtionele uitgaven van de Koning |
29.635.000 |
Doorbelaste uitgaven van andere begrotingen |
6.224.000 |
Binnenlandse Zaken, Buitenlandse Zaken |
17.900.000 |
Totale kosten |
62.262.000 |
In dit bedrag zijn dus (zie boven) niet de kosten voor de Groene Draeck (€ 87.000) en beveiligingskosten opgenomen.
In 2018 verscheen in ‘De Republikein, tijdschrift voor de betrokken burger’ de resultaten van een onderzoek, uitgevoerd in opdracht van het Republikeins Genootschap, naar de kosten van het Koningshuis. Conclusie uit dat onderzoek: de kosten bedragen ongeveer € 350 miljoen. Zie: de kosten van het Koningshuis.
Tijdens de begrotingsbehandeling van de Begroting van de Koning in oktober 2009 kwam de regeling voor privé-vliegreizen uitgebreid ter sprake. Op deze begroting wordt voor 2010 een bedrag van € 610.000 gereserveerd voor privé-vluchten van de leden van het Koninklijk Huis. Het betreft niet de reizen van de Koningin want die zijn allemaal in het openbaar belang. In die zin bestaan er danook geen privé-reizen. Alle reizen van de Koningin zijn daarmee dus declarabel. Voor het declareren van de privé-vliegreizen van de overige leden van het Koninklijk Huis zijn afspraken gemaakt over het aantal uren dat vliegtuigen “vrij” ter beschikking staan en over het maximale “vrije” bedrag waravoor vliegtuigen kunnen worden ingehuurd. Dit komt neer op de genoemde € 610.000. De minister-president zegde tijdens de begrotingsbehandeling toe te zullen bezien of deze regeling voor privé-vluchten zou moeten worden beperkt tot de personen die recht hebben op een uitkering op grond van de Wet financieel statuut (m.a.w.: de Kroonprins en zijn vrouw). Timmer (PvdA) diende een motie in om de financiering van privé-vluchten van leden van het Koninklijk Huis (m.u.v. de Koningin) vanaf de begroting voor 2011 af te bouwen. Daarbij is de achterliggende gedachte dat privé-vluchten van de leden van het Koninklijk Huis (anders dan die van de Koningin) niet declarabel behoren te zijn. De motie werd aangenomen met stemmen van SP, PvdA, GroenLinks, D66, PvdD, PVV en Verdonk vóór. Bij de begroting voor 2011 werd het alleen voor de Koningin, Prins Willem-Alexander en zijn vrouw mogelijk privé-vluchten te declareren.
De opstelling van de hierboven opgesomde kosten volgens de begroting voor 2010 wijkt op een aantal punten af van die voor 2009. Dat is een rechtstreeks gevolg van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis zoals die eind 2008 door het parlement werd goedgekeurd. De belangrijkste nieuwe punten uit deze wet waren:
-
er komt een financiële voorziening voor de Koning die afstand heeft gedaan van de Troon en voor de overlevende echtgenoot of echtgenote van een lid van het Koninklijk Huis dat een grondwettelijke uitkering ontvangt. Sinds 1980 gold een dergelijke voorziening weliswaar al voor prinses Juliana, resp. Prins Bernhard op grond van een op hen specifiek van toepassing zijnde regeling. Nu komt er dus een algemene regeling.
-
het onderscheid tussen personele kosten en materiële kosten komt te vervallen (zie hierboven).
-
de ter beschikking stelling van Paleis Soestdijk vervalt. De ter beschikking stelling van Paleis Noordeinde, Paleis Huis ten Bosch en het Paleis op de Dam wordt nu in de wet opgenomen.
-
expliciet wordt vastgelegd dat de functioneel declarabele kosten en de overige kosten worden bekostigd uit de begroting van het Rijk voor zover deze hiervoor een voorziening bevat en nadat de kosten door of vanwege de Koning daartoe door tussenkomst van de Minister-President – die aldus verantwoordelijk wordt voor alle kosten – bij de minister die het aangaat zijn gedeclareerd. Al deze kosten waren in de begroting voor 2009, vooruitlopend op die voor 2010, alvast meer inzichtelijk gemaakt in de toelichting bij de begroting voor het Huis der Koningin. Deze voorgenomen grotere transparantie is de reactie op berichtgeving over het gebrek aan transparantie als het gaat om de kosten van het Koninklijk Huis. Zo berichtte RTL Nieuws over onduidelijkheid over de kosten van vliegreizen van leden van het Koninklijk Huis sinds het jaar 2000. Ook kwamen de ten laste van de Defensiebegroting komende kosten voor onderhoud van het koninklijke privé-jacht De Groene Draeck in het nieuws. De minister van Defensie heeft n.a.v. deze berichten een onafhankelijk onderzoek laten verrichten naar de verantwoording van alles kosten die Defensie maakt ten behoeve van het Koninklijk Huis. Uit dat onderzoek bleek, dat er inderdaad fouten zijn gemaakt. Sinds 2011 neemt de Koningin zelf het onderhoud van de Groene Draeck voor haar rekening.
Zie voor het wetsvoorstel: Bijlage 31505, Handelingen Tweede Kamer, 2007-2008, nrs. 1 e.v.
Zie voor de onduidelijkheid rond de kosten van vliegreizen van leden van het Koninklijk Huis:
- Aanhangsel, Handelingen Tweede Kamer, 2007-2008, nr. 2583, schriftelijke vragen van Timmer (PvdA) aan de minister-president en de ministers van V&W, Defensie en Justitie over vliegreizen van leden van het Koninklijk Huis, 15 april 2008, beantwoord op 4 juni 2008.
- Bijlage 31200 III, nr. 17: verslag van een algemeen overleg d.d. 30 juni 2008 over de kosten van het Koninklijk Huis.
Zie voor de kosten van de Groene Draeck:
- Bijlage 31200 X Defensiebegroting, Handelingen Tweede Kamer, 2007-2008, nr. 128 Onderzoek naar kosten Koninklijk Huis, inclusief bijlage Rapport van feitelijke bevindingen inzake het onderzoek naar de uitgaven/kosten van het Koninklijk Huis door het ministerie van Defensie, Departementale Auditdienst Ministerie van Justitie.
- Aanhangsel, Handelingen Tweede Kamer, 2007-2008, nrs. 2603, 2604 en 2605, schriftelijke vragen van resp. Brinkman (PVV), Boekestijn (VVD) en Van Raak (SP) over het onderhoud van Groene Draeck.
Bij de begrotingsbehandeling in oktober 2016 van de begroting van de Koning diende Van der Burg (VVD) een motie in waarin de regering wordt verzocht een «second opinion» te laten uitvoeren naar wat een realistisch onderhoudsniveau voor de Groene Draeck is, gespecificeerd naar standaard en aanvullend onderhoud, alsmede naar wat een reëel kostenniveau voor dit onderhoud is; verzoekt de regering tevens, het laagste reële onderhoudskostenniveau dat uit deze «second opinion» komt op te nemen in de begroting van Defensie voor 2016. De motie werd aangenomen met de stemmen van PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP vóór. Zie: Bijlage 34.300 I, Handelingen Tweede Kamer, 2015-2016, nr. 6.
Nadat het wetsvoorstel door het parlement was aangenomen, werd, onder voorzitterschap van dr. G. Zalm, een Stuurgroep herziening stelsel kosten Koninklijk Huis ingesteld. De commissie diende voorstellen te doen voor de concrete uitwerking van de plannen om de kosten van het Koninklijk Huis inzichtelijker te maken. In haar eind februari 2009 verschenen rapport deed de commissie o.a. de volgende voorstellen:
-
Ook uitgaven voor beveiliging, staatsbezoeken en paleizen vallen niet onder Hoofdstuk I, maar onder de begrotingen van de desbetreffende departementen.
-
Uitgaven die samenhangen met het beleid van departementen en waarbij leden van het Koninklijk Huis betrokken zijn gelden niet als functionele uitgaven (denk hierbij aan watermanagement).
-
Functionele uitgaven zijn alle uitgaven die te relateren zijn aan de uitoefening van het Koningschap. Het gaat daarbij dus ook om uitgaven van andere leden van het Koninklijk Huis indien zij het staatshoofd vertegenwoordigen.
-
De naam van Hoofdstuk I van de Rijksbegroting wordt “de Koning”. Artikel 1 daarvan betreft de uitkeringen op grond van de Wet financieel statuut; op artikel 2 worden de functionele uitgaven van de koning opgenomen en op artikel 3 staan de doorbelaste uitgaven van andere begrotingen.
Deze voorstellen zijn, zoals blijkt uit de hierboven opgenomen weergave van de kosten per 2010, door het kabinet overgenomen.
Zie voor het rapport:
-
Bijlage 31700 III, nr. 18.
De plenaire behandeling in de Eerste Kamer over de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis ging voornamelijk over de coördinerende rol die het wetsvoorstel de Minister-President toekent in relatie tot het grondwettelijke stelsel van de Minister-President als primus inter pares. Zie over deze discussie:
- Handelingen Eerste Kamer, 2008-2009, 11 november 2008: pp. 342-354, pp. 361-377 en p. 388
- Bijlage 31505, Handelingen Eerste Kamer, 2008-2009, nr. B. Voorlopig verslag, 7 oktober 2008.
De Thesaurie (onderdeel van het civiele huis van de hofhouding) behandelt de financiën van de Koningin en andere leden van het Koninklijk Huis en van de Koninklijke familie. Zie voor de geschiedenis van de thesaurie: B. Woelderink, Geschiedenis van de thesaurie. Twee eeuwen thesaurie en thesauriers van het Huis-Oranje, 1775-1975, Hilversum, 2011.
In april 2013 stelde Thieme (PvdD) schriftelijke vragen aan minister-president Rutte over de hoogte van het pensioen van prinses Beatrix en belastingvrijstellingen voor de Koninklijke familie.
In 2015 publiceerde BZK het rapport “De begroting van de Koning. Evaluatie begroting van de Koning en onderzoek rationale van belastingvrijdom en hoogte grondwettelijke uitkeringen”. Het kabinet onderschrijft de aanbevelingen:
-
De uitgaven voor de Groene Draeck zullen met ingang van de begroting 2016 worden overgebracht naar de begroting van het ministerie van Defensie, omdat deze uitgaven niet meer als functioneel ten behoeve van de huidige Koning kunnen worden beschouwd;
-
Met ingang van de begroting 2016 zal een extracomptabele bijlage bij de begroting van de Koning worden gevoegd. Deze bijlage zal de uitgaven – en daarbij horende toelichtingen – komen te bevatten die worden verantwoord op andere begrotingen;
-
Met ingang van de begroting 2016 zal meer contextinformatie en zullen uitgebreidere toelichtingen worden gegeven bij de uitgaven die samenhangen met de uitoefening van het koningschap;
-
De belastingvrijdom en de hoogte van de grondwettelijke uitkeringen blijven ongewijzigd.
Zie: Bijlage 34.000 I, Handelingen Tweede Kamer, 2014-2015, nr. 11.
Sneller (D66) stelde op 26 september 2019 schriftelijke vragen aan de minister-president over het betalen door de regering voor het werk van koningin Máxima als speciaal pleitbezorger namens de Verenigde Naties. Het zou, volgens de NOS, hierbij gaan om een bedrag van jaarlijks €150.000 ten laste van de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Sneller wil weten of het nog steeds klopt dat alle kosten vallen onder de begroting van de Koning (uitgezonderd de paleizen, buitenlandse staatbezoeken en kroondomeinen (en uiteraard de beveiligingskosten).
Zie: Overheid.nl
Kroondomeinen
Totdat de Wet financieel statuut voor het Koninklijk Huis op 1 januari 1971 in werking trad, genoot de Koning, naast een gefixeerd inkomen ten laste van ’s rijks kas, inkomen uit twee kroondomeinen (bestaande uit landgoederen en aandelen), die van 1848 en die van 1959.
Het kroondomein van 1848 (door Koning Willem II in 1848 aan de Staat teruggegeven) was formeel en materieel eigendom van de Staat en de netto-opbrengst ervan behoorde tot het grondwettelijk inkomen van de Koning, zulks in tegenstelling tot het kroondomein van 1959, dat door prinses Wilhelmina aan de Staat is geschonken. De netto-opbrengst van dit kroondomein maakt geen deel uit van het grondwettelijk inkomen van de Koning; het domein behoort tot het privé-vermogen van de kroondrager. Bij overeenkomst tussen prinses Wilhelmina en de Staat is onder andere bepaald dat wanneer de Kroon niet meer door afstammelingen van prinses Wilhelmina wordt gedragen, de Staat verplicht is het domein terug te geven. Het beheer van het kroondomein van 1848 was geregeld bij de Wet van 1 mei 1863, Staatsblad 1863, nr. 43, die sinds 1959 ook gold voor het kroondomein van 1959. Teneinde het grondwettelijk inkomen van de Koning onafhankelijk te maken van fluctuaties in de opbrengst van het kroondomein van 1848 is dit kroondomein opgeheven (artikelen 5 t/m 7 van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis) en de wet van 1 mei 1863 ingetrokken. Het beheer over het kroondomein van 1959 (dat blijft behoren tot het privé-vermogen van de kroondrager) is geregeld bij de Wet op het kroondomein 1959 (Staatsblad 1971, nr. 159), welke wet onder andere de overeenkomst tussen het Koninklijk Huis en de Staat, houdende de overeenkomst tussen het Koninklijk Huis en de Staat, houdende wijzigingen van de schenkingsovereenkomst van 1959, bekrachtigde.