Zoals opgemerkt (zie paragraaf 2.4.1.1.) was de studentenbeweging één van de spraak- en smaakmakende bewegingen van de late jaren zestig. Omstreeks 1970 was de beweging mede door interne verdeeldheid uiteengevallen, maar in 1972 bereikte de beweging een nieuw hoogtepunt met massale acties tegen de verhoging van het collegegeld. Daarna bleef het lange tijd stil. Vanaf het midden van de jaren tachtig leefde het verzet op en in 1987 en 1988 voerden duizenden studenten actie tegen het onderwijsbeleid en met name tegen verhoging van het collegegeld en verkorting van de studieduur. Ook in het begin van de jaren negentig voerden studenten massaal actie, waarbij in 1993 een demonstratie in Den Haag, waar de politie hard optrad tegen de betogers, de meeste aandacht trok. Veel effect hadden de acties niet en dat is wellicht ook één van de oorzaken dat studenten zich in het geheel niet verzet hebben tegen de invoering van de Wet modernisering universitaire bestuursorganisatie, die onder andere leidde tot een drastische vermindering van het democratisch gehalte van de besluitvorming in het hoger onderwijs.
Ook al hebben studenten uit het Hoger Beroeps Onderwijs geparticipeerd in acties, het zwaartepunt ligt nog steeds bij studenten uit het Wetenschappelijk Onderwijs.
Van meer gewicht dan de studentenbeweging is wat men met enig recht de ouderenbeweging kan noemen. Het aandeel van de ouderen in de Nederlandse bevolking neemt door de daling van het geboortecijfer en van het sterftecijfer toe. Bovendien blijken ouderen zich steeds meer te roeren. De tijd dat ouderen na een arbeidzaam leven met pensioen gingen en zich uit het maatschappelijk leven terugtrokken, lijkt voorbij te zijn. De huidige ouderen hebben meer geld, kennis, vaardigheden en contacten en zullen dan ook in het maatschappelijk en politiek leven meer van zich laten horen. De drie grote ouderenbonden (katholiek, algemeen en protestants-christelijk) hadden anno 1997 ruim een half miljoen leden (in 1986 nog vierhonderdduizend) en houden zich niet meer alleen met sociale activiteiten als kaart- en sjoelmiddagen bezig maar stellen zich ook als belangenorganisaties op.
In 1994 kwamen duizenden ouderen in beweging tegen mogelijke aantasting van de AOW. Een direct gevolg van de acties was het grote succes van de ouderenpartijen bij de Tweede Kamerverkiezingen dat jaar, toen zij meer stemmen en zetels behaalden dan Groen Links. Door interne zwakte en verdeeldheid zakten de ouderenpartijen al spoedig ineen, maar het is toch opmerkelijk te noemen dat zij in zeer korte tijd zoveel aanhang wisten te verwerven, zeker als men hun verkiezingsresultaten vergelijkt met die van vrouwenlijsten en groene partijen.
De laatste tijd komt naast mogelijke aantasting van de AOW de leeftijdsdiscriminatie steeds meer onder vuur te liggen.
Er is vooralsnog niet veel literatuur over de ouderenbeweging. Zie: D. Duipmans, J. Naafs en G.P.A. Braam, Tussen bingo en belang: het functioneren van afdelingen van ouderenbonden als organisaties voor belangenbehartiging, Enschede, 1986.
Daarnaast is de volgende studie over generatietegenstellingen van belang: H. Becker, Generaties en hun kansen, Amsterdam, 1992.