De regionale publieke omroep begon als streekradio. Sinds 1995 kwam er televisie bij. Tegenwoordig zijn de regionale omroepen ook op internet actief. Sinds 1988 heeft elke provincie zijn eigen regionale omroepstichting (Zuid Holland heeft er twee):
- Omrop Fryslân
- Regionale Televisie Noord
- Omroep Drenthe
- RTV Oost
- Omroep Gelderland
- Samenwerkende Publieke Omroepen Midden-Nederland (Utrecht)
- Omroep Flevoland
- RTV Noord-Holland
- Regionale Omroep Rotterdam-Rijnmond
- Regionale Omroep West
- Omroep Zeeland
- Regionale Omroep Brabant
- Omroep Limburg.
Al deze omroepen hebben geen leden en fungeren ook als rampenzender. Met name de radiostations hebben hoge luistercijfers.
De regionale omroepen hebben een “koepel”: de Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking (ROOS). Naast belangenbehartiging ontwikkelt ROOS beleid en treedt het op namens de bedrijfstak.
Verder kent Nederland een kleine 300 lokale omroepen, variërend van kleine omroepen die draaien op vrijwilligers tot volwaardige omroepen met subsidie van de gemeente, betaalde krachten en inkomsten uit reclame.
Lokale en regionale omroepen moeten aan een aantal eisen voldoen:
- rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zijn
- zich blijkens haar statuten ten doel te stellen een programma voor algemene omroep te verzorgen en alle activiteiten met betrekking tot programmaverzorging en uitzending te verrichten die daartoe nodig zijn. Het programma is in zodanige mate gericht op de bevrediging van de in de gemeente of provincie, of een deel van de provincie waarop de omroepinstelling zich richt, levende maatschappelijk, culturele, godsdienstige en geestelijke behoeften, dat de instelling geacht kan worden van algemeen nut te zijn
- een orgaan bezitten dat het programmabeleid bepaalt. Dit orgaan heeft een zodanige samenstelling dat het representatief is voor de belangrijkste in de gemeente of provincie voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen. De leden van dit orgaan worden op voordracht van de omroep benoemd door het college van Gedeputeerde Staten (regionale omroep) of het College van Burgemeester en Wethouders (lokale omroep).
Lokale omroepen verzorgen radio- en televisieuitzendingen voor de inwoners van één gemeente. In vrijwel alle gemeenten is er op dit moment een lokaal radiostation; in het merendeel van de gemeenten is er daarnaast ook een lokaal televisiestation. Het aantal uren dat uitgezonden wordt verschilt echter nogal. Verder draaien lokale omroepen grotendeels op vrijwilligers en zijn zij financieel afhankelijk van de gemeente en/of de adverteerders. In 2006 hebben de lokale omroepen zich verenigd in de Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (OLON). De meeste lokale omroepen zijn publiek van aard.
Provincies en gemeenten dienen regionale en lokale omroep in principe zélf te financieren. Eerst kwam in 2000, gelijktijdig met de afschaffing van de omroepbijdrage, de mogelijkheid voor provincies en gemeenten om een opslag te heffen ten behoeve van regionale en lokale omroep ten einde. Wel betaalde de rijksoverheid mee via specifiek voor resp. provinciale en lokale omroepen gereserveerde bijdragen aan het Provinciefonds en het Gemeentefonds. Sinds 1 januari 2006 is het specifieke karakter van die uitkering via het provinciefonds komen te vervallen: provincies zijn zélf verantwoordelijk voor de financiering van de omroep. Om de regionale omroepen toch zekerheid te bieden is er wél een wettelijke bekostigingsplicht van de provincies: zij moeten het de regionale omroep financieel mogelijk maken om kwalitatief hoogwaardige programmering mogelijk te maken. De provincies moeten verder de continuiteit van de bekostiging van minimaal één regionale omroep waarborgen, tenminste op het niveau van 2004. Daarmee is dus een drempel ingebouwd, waarij komt dat regionale omroepen en provincies afspraken hebben gemaakt over een jaarlijkse aanpassing van de vergoeding i.v.m. kostenstijging. Het Commissariaat voor de Media vindt dat de provincies zich goed houden aan hun zorgplicht. Desondanks is de financiële positie van de regionale omroepen niet rooskleurig. Dat leidt er toe dat vooral opinie- en achtergrondjournalistiek in het gedrang komt.
Op verzoek van IPO en ROOS is een rapport opgesteld over o.a. de bekostingingsproblematiek en over de vraag wat onder “kwalitatief hoogwaardige programmering” dient te worden verstaan: Kracht in de regio. Advies van de commissie kwalitatief hoogwaardige programmering van publieke regionale omroepen, 2008.
De commissie vindt dat de regionale omroep zich vooral moet richten op regionaal nieuws en achtergrondinformatie. Onmiddellijk daarna, op de tweede plaats, komt het onderhouden van de regionale cultuur.
Zie verder over de regionale omroepen: P. Rutten, De toekomst van de regionale publieke omroep. Verkenning van maatschappelijke, culturele en journalistieke betekenis, Hilversum, 2006.
Om de regionale omroepen uit de problemen te helpen is het beleid vooral gericht op samenwerking zowel met de landelijke en lokale publieke omroep, als met de regionale pers.
In 2009 diende het CDA-kamerlid Atsma een initiatiefnota in: Stemmen uit de regio. Over de regionale publieke omroep. Zie: Bijlage 31788, Handelingen Tweede Kamer, 2009-2010, nr. 2.
Op 24 oktober 2009 vond de behandeling van de nota plaats door de commissie OCW. Daar werd geconstateerd dat regionale omroepen in kleinere provincies financieel onder druk staan. Als gevolg van een aangenomen motie dient de mnister die problemen te onderzoeken en samen met provincies en ROOS naar een oplossing te zoeken, zie: Bijlage 32 123, VIII, Handelingen Tweede Kamer, 2009-2010, Begroting OCW, nr. 89.
Op 17 juni 2013 zond het kabinet-Rutte II een wetsvoorstel naar de Kamer dat de regionale omroepen financieel overhevelt naar het Rijk. Reden: de voorgenomen integratie van de regionale en landelijke publieke omroep. Zie: Bijlage 33.664, Handelingen Tweede Kamer, 2012-2013, nr. 1 e.v. Wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met onder meer aanpassing van de rijksmediabijdrage en overheveling van het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen van het provinciefonds naar de mediabegroting.
De gemeenten worden nog wél gecompenseerd via het Gemeentefonds maar hebben géén wettelijke bekostigingsplicht. Gemeenten besteden het geld dan ook lang niet altijd aan de lokale omroep. Bakker (D66) vond dat daaraan een einde diende te komen en diende in 2006 een initiatiefwetsvoorstel in tot rechtstreekse financiering van de lokale publieke omroep: het geld dat het rijk nu nog aan de gemeenten geeft, zou naar het Commissariaat voor de Media dienen te gaan. Het Commissariaat verdeelt dan het geld volgens een in de wet genoemde berekening: aantal wooneenheden per gemeente maal een vast normbedrag. De verdediging van het wetsvoorstel werd overgenomen door Van der Ham (D66). Zie: Bijlage 30855, Handelingen Tweede Kamer, 2006-2007, Voorstel van wet van het lid Van der Ham tot wijziging van de Mediawet (financiering lokale omroep), nrs. 1 e.v.
Van der Ham zette het initiatiefwetsvoorstel om in een amendement op de nieuwe Mediawet van 2008, met dien verstande dat gemeenten rechtsreeks (niet via het Commissariaat dus) een normbedrag per wooneenheid dienen uit te keren aan de lokale omroep. De financiering zou geregeld blijven via het Gemeentefonds, alleen kende het voorstel daarnaast ook een bekostigingsplicht. Het amendent werd op 3 juli 2008 verworpen. Bij de behandeling van de Erkenningswet in 2009 werd een nieuwe, dit keer geslaagde, poging ondernomen om de financiering van de lokale omroep te regelen. Via een amendement legden D66, PvdA en CDA een directe relatie tussen een positief advies van de gemeenteraad over de representativiteit van het programmabeleidsbepalend orgaan van een lokale publieke omroep en de verplichting om die omroep dan ook te bekostigen. Het gaat daarbij om € 1,30 per woonruimte. De regeling trad op 1 januari 2010 in werking.
Het Commissariaat voor de Media wijst zendtijd toe aan de regionale en lokale omroepen. Sedert 1991 kan het Commissariaat voor de Media lokale en regionale omroepen toestemming geven reclame boodschapppen uit te zenden (zie: Stb. 1991, nr. 382). Sinds 24 april 1996 is commerciële omroep ook op niet-landelijk niveau toegestaan.
Zie over lokale omroepen:
- Chr. Kwant, Piraten, migranten en lokatellies : de geschiedenis van lokale omroep in Den Haag, Rijswijk, De Nieuwe Haagsche, 2015
- Commissariaat voor de Media, Evaluatie van de financiering van de lokale publieke media-instellingen in de jaren 2009-2012, z.p., 2013
- P.J.M. de Goede en E. H. Hollander, Lokale media en lokaal bestuur. Achtergronden, moeilijkheden en mogelijkheden, Houten, 1996
- N.J.F.M. Mol, Nieuwe diensten in de gemeenschappen. Een onderzoek naar het introductie- en ontwikkelingsproces van lokale omroep en kabelkrant in zes gemeenten in Nederland, Den Haag, 1988
- M. Wind, STAD Radio Amsterdam tussen instellingen en bevolking. Een onderzoek naar de dienstverlenende funktie van STAD RadioAmsterdam, Amsterdam, 1982.
Zie over regionale omroepen:
- R. van Schellen, U hoort nog van ons! Omroep Zeeland van begin tot nu, Vlissingen, Uitgeverij Etcetera, 2015
- I. Sijben, “Voorlopig zijn wij onder ons…”. Over dialect, identiteit en de Limburge publieke omroep (1945-2005), Roermond, 2006.