Het percentage vrouwen in dienst bij de rijksoverheid is bij aanvang van de twintigste eeuw nagenoeg te verwaarlozen geweest. De volks- en beroepstelling van 1899 laat een percentage van 1,3 zien. Deze vrouwen waren met name werkzaam in de verpleging en het onderwijs. Pas in de tweede helft van de vorige eeuw is zowel wat betreft het aantal als de aard van de functies verandering gekomen. Waar momenteel overheidsorganisaties moeite doen, om in het kader van hun emancipatiebeleid, meer vrouwelijke werknemers aan te nemen en te behouden, werd dit tot in de jaren vijftig juist ontmoedigd. Het zogeheten verbod op de gehuwde ambtenares heeft sterk remmend heeft gewerkt op het aantal vrouwen werkzaam in de rijksdienst. Dit verbod is in de crisisjaren (1934) in het rijksambtenarenreglement opgenomen. Op grond van de betreffende bepaling verloor een vrouwelijke ambtenaar haar aanstelling bij het rijk zodra zij in het huwelijk was getreden. Dit verbod is in 1955 ingetrokken, nadat de Tweede Kamer de motie Tendeloo had aangenomen.
Als gezegd is het aandeel vrouwen in het ambtelijk apparaat van de rijksoverheid in de loop der jaren sterk gestegen. Uit tabel 1 blijkt dat in 2001 het percentage vrouwelijke rijksambtenaren 34,7% bedraagt. De snelle toename heeft vooral vanaf de jaren tachtig plaatsgevonden. Deze stijging vindt enerzijds haar oorzaak in een grotere arbeidsparticipatie van vrouwen als gevolg van de emancipatiebeweging. Daarnaast is er tevens een grote politiek en bestuurlijke belangstelling voor de gelijkberechtiging van vrouwen in politiek en bestuur geweest (Zie ook Hoofdstuk A1600 Vrouwen en politiek in Nederland). Een neerslag van die politieke aandacht is te vinden in allerlei beleidsplannen ter bevordering van het aantal vrouwen werkzaam bij de rijksoverheid en het gevoerde voorkeursbeleid voor vrouwen bij een gelijke geschiktheid van kandidaten.
Tabel 1. Het percentage vrouwelijke rijksambtenaren werkzaam bij de ministeries van Algemeen bestuur 1899-2001 inclusief het burgerlijk defensiepersoneel.
Jaar |
% |
---|---|
1899 |
1,3 |
1950 |
17,0 |
1980 |
19,7 |
1990 |
27,4 |
1995 |
28,9 |
2001 |
34,7 |
Bron: F.M. van der Meer en L.J. Roborgh, Ambtenaren in Nederland, 1993; en Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, Kerngegevens overheidspersoneel 2001, Den Haag, 2002.
De vraag is overigens waar en met name op welk functieniveau de vrouwelijke rijksambtenaren werkzaam zijn. Vrouwen in rijksdienst zijn voornamelijk aangesteld in de lagere en middelbare functies zoals blijkt uit tabel 2. Het betreft dan voornamelijk secretariële en administratief ondersteunende functies. Wel is het zo, dat geleidelijk aan meer vrouwen in hogere beleids- en managementfuncties zijn terechtgekomen. Veranderingen gaan betrekkelijk langzaam vanwege het restrictieve aanname beleid.
Tabel 2. De percentuele indeling van vrouwelijke en mannelijke rijksambtenaren per schaalniveau in 2002.
Schaal |
Man |
Vrouw |
Totaal |
---|---|---|---|
1-5 |
47.2 |
52.8 |
100 |
5-10 |
61.0 |
39.0 |
100 |
10-14 |
73.9 |
26.1 |
100 |
14-17 |
87.7 |
12.3 |
100 |
17+ |
93.7 |
6.3 |
100 |
Bron: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Sociaal jaarverslag Rijk 2002, Den Haag, 2003.