Goederen en diensten die via het marktmechanisme verhandeld worden hebben een prijs; het allocatie-instrument van de marktsector. De prijs is de resultante van de confrontatie van vraag en aanbod; door de consumenten (de vragers) wordt de prijs afgewogen tegen het nut van het goed en door de producenten (de aanbieders) wordt de prijs afgewogen tegen de kosten van het goed.
Vergeleken met het marktmechanisme komt de allocatie binnen de collectieve sector heel anders tot stand. Dit is vooral een gevolg van het ontbreken van de vrije prijsvorming als regulerend mechanisme tussen vrager en aanbieder. Collectieve uitgaven worden niet gefinancierd via prijzen, maar via collectieve heffingen, zoals belastingen en sociale premies, die in het algemeen geen directe relatie hebben met de daarmee gefinancierde uitgaven en die los van die uitgaven verplicht kunnen worden opgelegd aan alle staatsburgers en -organisaties. De directe band tussen genieten en betalen door burgers en organisatie enerzijds en tussen kosten en opbrengsten bij de producent van overheidsvoorzieningen anderzijds is er niet.
De collectieve sector wordt gereguleerd door een ander allocatiemechanisme dan het marktmechanisme. Dat mechanisme heet het budgetmechanisme. Dit mechanisme houdt in dat er via politieke besluitvorming voor de diverse activiteiten budgetten worden vastgesteld. Deze budgetten hebben in het algemeen een taakstellend maximumkarakter. Het budgetmechanisme ontbeert een automatische rem op overproduktie, verspilling en ineffectiviteit. Daarom zijn aan het politieke besluitvormingsproces instrumenten toegevoegd die het gemis aan een zelfregulerend mechanisme moeten opvangen. De volgende instrumenten zijn te onderscheiden:
- het begrotingsstelsel: het begrotingsstelsel betreft de wijze waarop inzicht wordt gegeven in de omvang van de uitgaven, ontvangsten, kosten en/of baten
- de begrotingsnormering: via enkele richtlijnen/afspraken wordt de totale omvang van de collectieve uitgaven en ontvangsten begrensd
- de begrotingscyclus: een jaarlijks terugkerende procedure betreffende de begrotingsvoorbereiding, -uitvoering en -verantwoording. In deze cyclus komen op geijkte momenten documenten gereed die de omvang van, prioriteitsstelling binnen en verantwoording over de collectieve uitgaven en ontvangsten regelen. De besluitvorming in deze cyclus komt tot stand in een politiek en ambtelijk krachtenveld van actoren, hetgeen tot een zekere mate van zelfregulering leidt
- regels betreffende de budgetdiscipline; regels die vastleggen wat er gedurende de begrotingsvoorbereiding en -uitvoering moet gebeuren in het licht van onder- en vooral overschrijdingen van geraamde budgetten.
Een uitzondering op het “budgetmechanisme” is de profijtgedachte. In dat geval wordt er aan de gebruiker van een voorziening een prijs in rekening gebracht. Indien het niet gaat om een verplichte voorziening kan de overheid worden beschouwd als normale marktpartij. Voorbeelden hiervan zijn tolheffing, vormen van college- en schoolgeld enzovoort. Bij dergelijke activiteiten rijst de vraag of de collectieve sector wel de aangewezen sector is die in de betreffende voorzieningen moet voorzien. In tal van gevallen kan ook een private partij dergelijke voorzieningen op de markt brengen. In het afgelopen decennium heeft het nadenken over dit aspect geresulteerd in vele privatiseringen en verzelfstandigingen van overheidsdiensten.