Elk op hun eigen wijze droegen de opkomst van de steden en universiteiten, het herstel van de internationale handel, de herontdekking van het Romeins Recht, de opkomst van de staat en de machtsstrijd tussen kerkelijke en wereldlijke leiders bij tot veranderingen in het overheidsapparaat. Dit was vooral het geval in de grotere staten als Frankrijk, Engeland en Sicilië waar de noodzaak van regulering door de centrale overheid al snel naar voren kwam. Voorts had de vorst behoefte aan versterking van de eigen macht tegenover de traditionele macht van kerk en adel en daartoe werden op het centrale niveau departementen avant la lettre (Kanselarij, Financiën, Gerechtshof) in het leven geroepen alsmede adviescolleges. Sommige van deze adviescolleges werden ingesteld omwille van de inspraak die de standen (ook wel: staten; clerus, adel, burgerij) wensten, zoals het Parlement of Staten-Generaal. Andere werden ingesteld om de vorst te adviseren in zaken van hoge politiek (Raad van State) en financiën (Rekenkamer). Tevens werd een systeem van centraal-lokale verhoudingen uitgewerkt door een territoriale indeling van het grondgebied. In elke eenheid van subnationaal bestuur werd een vertegenwoordiger van de vorst aangesteld (schout, baljuw). Geleidelijk aan ontwikkelden deze subnationale eenheden tevens eigen bestuursorganen (burgemeesters, vroedschappen). Door de instelling van een eigen bestuursapparaat met functionarissen werd de vorst minder afhankelijk van de clerus (voor functies die de kunst van het lezen vroegen) en van de adel. Dit bestuursapparaat voerde de vorstelijke administratie en maakte op schrift gestelde rekeningen op. De juristen onder hen hielden zich bezig met de codificatie van het in de streek heersende gewoonterecht. Tot dat moment waren de meeste schriftelijke stukken kerkelijke documenten. De ,,Constitutie van Melfi (123 1) van Keizer Frederik II behoort tot de oudste wereldlijke verzamelingen van wettelijke en bestuurlijke regelingen in West-Europa. Met de opkomst van vorsten en staten doen derhalve ook enkele bestuurspraktijken opnieuw hun intrede: territoriale verdeling van het grondgebied (zoals ook in de Oudheid en tijdens Karel de Grote gebruikelijk was), functionele differentiatie naar departementen (zoals bij de Romeinen gebruikelijk was) en het gebruik van op schrift gestelde handelingen, regels en dergelijke.
In weerwil van de zichtbaar toenemende macht van de vorst ten koste van adel en clerus, bleven enkele traditionele elementen in het bestuur bewaard. Het systeem van collegiaal bestuur in de top van het bestuursapparaat kon niet terzijde worden geschoven. Sterker nog: het is in veel landen nog steeds gebruikelijk dat de hoogste verantwoordelijkheid (algemeen of op een specifiek terrein) opgedragen wordt aan een college (Hoge Colleges van Staat als het Parlement, de Rekenkamer, de Raad van State). Voorts werden functionarissen nog steeds gerekruteerd op basis van coöptatie, ofschoon zij toch wel over enige deskundigheid moesten beschikken, en bestond er geen onderscheid tussen politieke en ambtelijke functies.
In onze streken weken de ontwikkelingen niet af van wat elders gebeurde. De Hollandse graven wisten zich de facto te ontworstelen aan het gezag van de Heilig Rooms Keizer en richten hun eigen bestuursapparaat in. Tevens trokken zij bestaande plaatselijke bestuursinstellingen aan zich. De Lage Landen werden sinds de late veertiende eeuw geleidelijk aan getrokken bij het gebied van de Bourgondische hertogen, die een centralisatiepolitiek voerden welke werd voortgezet tijdens de regeringen van Karel V (1500-1555) en Filips 11 (1555-1598). Het verzet tegen verschillende bestuurs- en belastingmaatregelen van de laatste leidde tot de Nederlandse opstand en uiteindelijk tot de vorming van een zelfstandige staat (1588: Republiek der Zeven Verenigde Provinciën).