Vakbonden hebben sinds het eind van de jaren zestig grote belangstelling voor multi-nationale ondernemingen (MNO’s). Binnen Europa zijn Europese Vakbondscomités ontstaan om rond MNO’s informatie te bundelen en uit te wisselen. Deze zijn ontstaan uit internationale beroepssecretariaten (IBS) die in de jaren zestig wereldconcernraden hebben opgericht om de aangesloten nationale vakbonden beter te informeren in zaken betreffende grote concerns. Het is deze raden overigens veelal niet gelukt vat te krijgen op het vestigingsbeleid vanwege de weigering van concernleidingen met hen te onderhandelen en door de zwakte van de vakbeweging. De potentiële kracht van IBS en Europese vakbondscomités is dat zij binnen één sector van de (inter-natio-nale) economie ope-reren en daardoor gerichter actie kunnen voeren ten aanzien van MNO’s en Europese instellingen.
Ook het EVV streeft naar CAO’s op Europees niveau voor multinationa-le ondernemingen en economische secto-ren. Zij stuit daarbij op vele barrières zoals interne heterogeniteit en versnippering aan de andere kant van de tafel, zie: B. Ebbinghaus en J. Visser (2000), “European union organizations”, in: B. Ebbinghaus en J. Visser, Trade unions in Western Europe since 1945, Londen/NewYork, 2000, pp. 759-791.
Waar vakbonden relatief weinig toegang hebben tot MNO’s, proberen zij via interne medezeggenschapsorganen hun invloed te doen gelden. Onder hoge waardering van de Nederlandse vakbeweging, heeft de Raad van de EU in 1994 een richtlijn aangenomen over instelling van een “Euro-OR” voor MNO die in de EU actief is.