Nadat Irak onder leiding van Saddam Hoessein in 1990 buurland Koeweit was binnengevallen, kwam onder Amerikaanse leiding en met steun van de Veiligheidsraad begin 1991 operatie Desert Storm op gang. Deze maakte een eind aan de bezetting van Koeweit. Terwijl het ministerie van Buitenlandse Zaken zich bereid toonde militaire steun te leveren, was de minister van Defensie A.L. ter Beek terughoudender en weigerde grondtroepen te sturen. Uiteindelijk zond Nederland in 1990 twee fregatten naar de Golf, overigens zonder dat alle taken en de bevelvoering geheel geregeld waren, en leende het Israël installaties om Iraakse raketten af te weren. Nederland dreef mee in de optimistische stemming die eerder uit de val van de Berlijnse muur (1989) en nu uit deze overwinning resulteerde. Zij werd onder meer weerspiegeld in het vredesplan van VN-secretaris-generaal B. Boutros-Ghali An Agenda for Peace (1992) en het eerste Oslo-akkoord tussen Israël en de Palestijnen (1993).
Na het einde van de Koude Oorlog kreeg het deelnemen aan vredesoperaties een nieuw gewicht in de Nederlands buitenlandse politiek. Minister van Defensie Ter Beek ging ervan uit dat Nederland in staat moest zijn gelijktijdig aan vier vredeshandhavende operaties deel te nemen. In mei 1991 vroeg de VN om troepen voor VN-operaties in Cambodja, waar na een vredesakkoord een meerpartijenstelsel werd ingevoerd en verkiezingen voor 1993 voorzien waren. Nederland stelde 2800 militairen ter beschikking voor het overgangsgezag van de VN, de UN Transitional Authority in Cambodia (UNTAC). Tot de taken behoorden demobilisering en ontwapening van de verschillende guerrillabewegingen en het staande leger, het opruimen van landmijnen, het laten terugkeren van vluchtelingen en het voorbereiden van de verkiezingen. De Nederlandse soldaten werden in het grensgebied met Thailand ingezet en keerden eind 1993 terug. Ondanks tegenslagen en problemen, ook met de VN als moeizaam functionerende organisatie, gold de operatie als geslaagd. Wel kampen verschillende militairen sindsdien met lichamelijke klachten, aangeduid als het Post Cambodja Klachten Complex.
Minder voorspoedig waren de ervaringen in het uiteenvallende Joegoslavië. Tijdens de Joegoslavische burgeroorlog zond de VN begin 1992 de vredesmacht UNPROFOR (UN Protection Force) naar Kroatië om Serven en Kroaten te scheiden en later ook naar Bosnië om daar de strijdende partijen uit elkaar te houden. In 1993 besloot de Veiligheidsraad naar aanleiding van door Serviërs georganiseerde etnische zuiveringen zogenoemde “safe havens” in te stellen, waar gevluchte moslims veilig zouden zijn. Aan de beschikbare militaire macht en politieke wil om deze gebieden daadwerkelijk te beschermen viel te twijfelen. Nederland was desondanks en als eerste land bereid een luchtmobiel bataljon naar Bosnië te sturen ter handhaving van een “safe haven”. Het aan Nederland toegewezen Srebrenica werd in juli 1995 door Bosnisch-Servische troepen aangevallen. De daar gelegen Nederlandse troepen (Dutchbat) zagen geen kans hun terrein te verdedigen, wat leidde tot het wegvoeren en vermoorden van duizenden moslimmannen. Minister van Defensie J.J.C. Voorhoeve trad ondanks de kritiek op zijn beleid niet af. In het parlement telde de weigering van de VN om bij de verdediging van Srebrenica militaire luchtsteun te geven. De verantwoordelijke Franse generaal B. Janvier zag bescherming van “safe havens” met bombardementen (“peace enforcing”) echter als belemmering voor “peace keeping” op de grond. Tijdens de afronding van het parlementaire debat eind 1995 stemde de Tweede Kamer in met de deelname van 2000 Nederlandse militairen aan de NAVO-troepenmacht Implementation Force (IFOR). Deze moest toezien op de militaire implementatie van het inmiddels bereikte Akkoord van Dayton.
De ervaringen in Bosnië leidden tot een geringere bereidheid van Nederland om troepen voor VN-operaties beschikbaar te stellen. Verschillende verzoeken van de VN werden afgeslagen. In 2000 volgde een parlementair onderzoek naar de besluitvorming inzake uitzending van Nederlandse militairen onder leiding van Tweede Kamerlid B. Bakker en in 2002 verscheen een uitvoerige historische publicatie over het drama Srebrenica. De Commissie-Bakker concludeerde in haar rapport Vertrekpunt Den Haag (2000) dat politieke besluiten over deelname aan vredesmissies te veel op basis van gebrekkige informatie en slechte communicatie tussen betrokken partijen waren genomen. Tot de slechte voorbereiding hoorde ook de vraag welk ministerie (Buitenlandse Zaken of Defensie) de contacten met de VN diende te onderhouden. Behalve de zwakke strategie van de VN inzake “safe havens” telden inzake Srebrenica in Nederland de slechte afstemming tussen politieke besluitvorming en militaire adviezen en het onvoldoende informeren van de minister van Defensie door de legerleiding. Het door het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie uitgevoerde onderzoek leidde tot een uitvoerig verslag van meer dan 3000 pagina’s met bijlagen (Srebrenica. Een “veilig” gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val van een Safe Area). Kort na het uitkomen van dit rapport (op 10 april) trok het tweede kabinet onder leiding van W. Kok de consequentie uit dit rapport en trad op 16 april 2002 af.
Zie voor een analyse van Srebrenica:
- N. Both, From Indifference to Entrapment. The Netherlands and the Yugoslav Crisis 1990-1994, Amsterdam, 2000
- E. Hütte, R. Peek, W. Wester, “Srebrenica: een pijnlijke politieke vergissing” in: E. van Thijn e.a., De sorry-democratie. Recente politieke affaires en de ministeriële verantwoordelijkheid, Amsterdam, 1998, pp. 28-47
- F. Westerman, B. Rijs, Srebrenica. Het zwartste scenario, Amsterdam, 1997
- J.W. Honig, N. Both, Srebrenica. Reconstructie van een oorlogsmisdaad, Utrecht, 1996
- H.A. Couzy, Mijn jaren als bevelhebber, Amsterdam, 1996
- R. ter Beek, Manoeuvreren. Herinneringen aan Plein 4, Amsterdam, 1996.
Ondanks de geringere bereidheid militairen voor VN-operaties beschikbaar te stellen, bleef Nederland internationaal actief. In 1998 nam Nederland deel aan de als niet gevaarlijk beschouwde VN-vredesoperatie in Cyprus. In 1999 besloot de regering te participeren in de internationale actie van de NAVO in Kosovo, niettegenstaande het feit dat aan deze Allied Force geen mandaat van de Veiligheidsraad ten grondslag lag.
Zie voor de NAVO-actie in Kosovo: paragraaf 9.4
Nog tijdens het werk van de Commissie-Bakker in 2000 maakten de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie bekend dat Nederland voor een half jaar militairen beschikbaar wilde stellen voor de VN-vredesoperatie in Ethiopië en Eritrea (UN Mission in Ethiopia and Eritrea, UNMEE). Het parlement stemde in meerderheid in, al viel regeringspartij CDA de eigen minister van Buitenlandse Zaken J.G.N. de Hoop Scheffer af. Ter bescherming van de duizend militairen werden enkele gevechtshelikopters meegezonden. In 2003 stelde Nederland een schip ter beschikking ter ondersteuning vanaf zee van een VN-vredesoperatie bedoeld om de burgeroorlog in Liberia te beëindigen.
Nederland was nog op andere wijze bij de oorlog in voormalig Joegoslavië betrokken. De jurist F. Kalshoven zat negen maanden de VN-Commissie voor onderzoek naar oorlogsmisdaden in voormalig Joegoslavië voor, totdat hij in september 1993, deels om gezondheidsredenen, deels uit frustratie over tegenwerking, zijn functie neerlegde. De door de commissie verzamelde gegevens speelden echter een rol bij de totstandkoming van het Joegoslavië-Tribunaal, dat in hetzelfde jaar door de Veiligheidsraad werd ingesteld en in november 1993 zijn werkzaamheden in Den Haag begon. In 1995 werd de Nederlandse generaal-majoor F. van Kappen benoemd tot militair adviseur van de VN-secretaris-generaal. Hij oordeelde dat de Veiligheidsraad beter militair advies had moeten inwinnen voor zijn beleid inzake “safe havens”. Hij vervulde deze functie tot 1998. In 2002 verkreeg Nederland deze functie opnieuw met de benoeming van generaal-majoor P. Cammaert.
Zie voor de Nederlandse deelname aan vredesoperaties: C. Klep, R. van Gils, Van Korea tot Kosovo. De Nederlandse militaire deelname aan vredesoperaties sinds 1945, Den Haag, 1999.