Tijdens het centrum-linkse kabinet-Den Uyl (1973-1977) kreeg Nederland te maken met een internationale crisis, die rechtstreekse gevolgen had voor de volkshuishouding in Nederland. In oktober 1973 brak tussen Israël en zijn Arabische buurstaten een nieuwe oorlog uit. In de Nederlandse samenleving had sinds de oprichting van de Joodse staat (1948) warme sympathie voor Israël bestaan. Toen Nederland tijdens het nieuwe conflict in de Arabische wereld opnieuw de indruk wekte zich met de doelstellingen van Israël te verenigen, werd het (tezamen met enige andere Westerse landen) doelwit van een Arabisch olie-embargo.
Hoewel het effect van deze strafmaatregel achteraf bleek mee te vallen, veroorzaakte hij toch grote onrust. Het kabinet zag zich zelfs genoodzaakt een drastische energiebesparing te gelasten, onder andere gepaard gaande met een tijdelijke invoering van autoloze zondagen. Minister van Buitenlandse Zaken, mr. M. van der Stoel, sloot zich aan bij zijn collega’s van de andere Westeuropese landen die in een gezamenlijke verklaring van november 1973 tot uitdrukking brachten dat het Palestijnse vraagstuk niet langer als een humanitaire maar als een politieke kwestie moest worden beschouwd. Hiermee werden de aanspraken van de Palestijnen op een eigen staat versterkt.