De invloed van de organisaties is mede afhankelijk van de overheid. Politici en regeringen kunnen de invloed van de verenigingen breken door instellingen als STAR en SER niet meer serieus te nemen. Ook afschaffing van de algemeen verbindendverklaring van CAO-bepalingen zal verlaging van de invloed betekenen. Uit politieke hoek wil vooral de VVD de handelingsvrijheid van ongeorganiseerde werkgevers niet beperken door hun regels van verenigingen op te leggen; verenigingen waarvan zij bovendien de representativiteit in twijfel trekt. In de verkiezingsprogramma’s uit 2002 blijken D66 en ChristenUnie het AVV-instrument “selectief” te willen toepassen: alleen CAO-bepalingen over vernieuwingen op de arbeidsmarkt, respectievelijk alleen afspraken die in lijn zijn met het regeringsbeleid, zouden daarvoor in aanmerking moeten komen. CDA en PvdA zijn het meest “vriendelijk” voor de organisaties.
De overheid kan de organisaties ondersteunen door ze uitdrukkelijk te betrekken bij het overheidsbeleid en in de vormgeving van wetgeving. Om zich naar de achterban toe te kunnen profileren is het tevens belangrijk dat de specifieke inbreng van de organisaties duidelijk is. Ook door toe te laten dat verenigingen in overeenstemming met elkaar van wetgeving mogen afwijken (zogenaamde drie-kwart-dwingende wetten) of mogen invullen, kunnen verenigingen hun betekenis voor de achterban beter laten zien.