Ontwikkeling

Van oudsher oefenden provincies toezicht uit op het waters taatsbeheer. Dit is een terrein waar de provinciale taak duidelijk is verdiept. Met de juridische eenwording van ons land in de Bataafs-Franse tijd, gaat de rijksoverheid een (vooralsnog bescheiden) rol spelen op dit terrein. Heel geleidelijk intensiveerden de bestuurlijke betrekkingen tussen waterschappen en provincies in de loop van de negentiende eeuw. De provincie ondertussen maakte daarbij (wellicht in toenemende mate) gebruik van de ingenieurs van rijkswaterstaat. Het was niet ongewoon dat een lager bestuursorgaan bij het Rijk aanklopte zodra deze bij wet bepaalde voorzieningen had getroffen. Toen eenmaal een rijkspolitie was ingesteld (1854) probeerden gemeenten het politietoezicht overdag zoveel als mogelijk ten laste te brengen van het Rijk. Pas na enige aandrang gingen gemeenten ertoe over (meer) agenten van politie aan te stellen. Hetzelfde geschiedde bij de provincie. In de provincie Zuid-Holland werd in 1875 een provinciale waterstaatsdienst opgericht. In de meeste andere provincies gebeurde dat in 1882, omdat … de koninklijke toestemming was opgezegd om gebruik te mogen maken van ingenieurs van rijkswaterstaat. Het betrof taken van uitvoerende aard. Enkele jaren later voorzag de Grondwetswijziging van 1887 in een uitbreiding van provinciale taken op het gebied van waterstaatsregelingen (bijvoorbeeld inzake nieuwe reglementen voor waterschappen en instelling van nieuwe waterschappen). Na de laatste oorlog hebben de provincies een belangrijke rol gespeeld bij de concentratie van waterschappen.

Verbreding van taken kreeg ook zijn beslag. Binnen de waterstaatsdiensten hield een klein en groeiend aantal ambtenaren zich bezig met ruimtelijk ordening, om aldus gedegen advies te geven bij gemeentelijke uitbreidingsplannen. In eerste instantie ontstonden hieruit bureaus voor planologie (jaren veertig). Daaruit zouden in de jaren zestig de zelfstandige provinciale planologische diensten ontstaan. Waterstaatsen planologische diensten zijn de belangrijkste geweest. Daarnaast hebben de provincies in de twintigste eeuw verschillende gemeentelijke nutsbedrijven overgenomen. Gedurende het interbellum startten voorts diverse provincies met beleid ten behoeve van stimulering van de regionale economie. Daartoe werd soms een economisch-technische dienst of instituut opgericht.

Na de oorlog hebben de provincies nieuwe taken gekregen in de uitvoerende sfeer, zoals op het gebied van volksgezondheid en cultuur (bejaardenoorden, recreatieschappen, provinciale bibliotheekcentrales, fietspaden en natuurbescherming). Belangrijker evenwel is de sterk gegroeide betrokkenheid van de provincie bij de planontwikkeling voor milieubeheer (provinciaal milieuplan), waterbeheer (provinciaal waterhuishoudingsplan) en ruimtelijke ordening (streekplan). De provincie vervult daarin zowel een verticale als een horizontale coördinerende taak.

Tabel 6. Ontwikkeling van omvang van enkele provinciale griffies.

provincie

1850

1936

1946

1978

reorg*

Zuid-Holland

39

750

Noord-Holland

33

550

Utrecht

64

443

Overijssel

28

40

285

Bron: Brokken e.a. (1990); Eijken e.a. (1978); Toonen e.a. (1992). Zie voor deze publikaties paragraaf 2 en 3.

In de periode dat deze taakuitbreidingen volop hun beslag kregen, zijn ook de provinciale griffies sterk in omvang toegenomen. Deze waren immers bij traditie belast met het verzorgen van de statistiek ten behoeve van het Rijk. Advisering aan bestuurscolleges en uitvoering van hun besluiten zijn daar in de twintigste eeuw bijgekomen. De beleidsvoorbereidende taken vielen derhalve aanvankelijk toe aan de griffie. In die situatie is pas vanaf het eind van de jaren zeventig, begin jaren tachtig verandering gekomen (zie paragraaf 6. l). In tabel 6 krijgen wij een indruk van de kleine omvang die de griffies hebben gehad.

Scroll naar boven