Ontwikkeling financiën subnationale overheden 1950-1989

Deze stijging is niet alleen van absolute aard. Wanneer wij de ontwikkeling van de gewone provinciale uitgaven vergelijken met die van andere subnationale overheden (tabel 11), dan blijkt dat het relatieve aandeel van de provinciale uitgaven ruim is verdubbeld van 4% in 1960 tot 9% in 1989.

Tabel 11. Absolute en relatieve uitgaven van subnationale overheden.

provincies

Gemeensch.

Reg.

gemeenten

(mlj. gld)

(%)

(mjl. Gld)

(%)

(Mlj. Gld)

(%)

1957

224

04

24

01

4994

95

1960

263

04

34

01

5893

95

1965

598

05

103

01

10770

95

1971

1383

06

714

04

19622

90

1974

2064

07

1367

04

28171

89

1980

3021

05

3973

06

58750

89

1986

4893

08

4721

07

53494

85

1989

6412

09

7840

11

55427

80

Bron: Th.A.J. Toonen, J.C.N. Raadschelders en F. Hendriks, Meso-bestuur in Europees perspectief Leiden, 1992, p. 22.

Ofschoon het uitgavenbudget is toegenomen betekent dit niet dat de bomen tot in de hemel zijn blijven groeien. In tabel 12 zien we hoe de overheidsuitgaven in percentages van het bruto nationaal produkt in de tweede helft van de jaren tachtig zijn gedaald. Vooral de subnationale overheden hebben daarin een belangrijke bijdrage geleverd.

Tabel 12. Uitgaven van de publieke sector naar typen van organen 1950-1990.

Jaar

Nationale

Sub-nationale

Sociale

Totale publieke

overheid

overheden

zekerheid

uitgaven

(%BNP)

(%BNP)

(%BNP)

(%BNP)

1950

17,5

10,0

4,0

31,5

1955

18,7

11,4

4,3

34,4

1960

14,0

13,6

8,3

35,9

1965

13,6

15,8

12,0

41,4

1970

14,0

17,7

16,5

48,2

1975

16,0

21,4

21,9

59,9

1980

19,0

20,2

24,1

63,3

1985

21,2

22,6

22,9

66,7

1990

19,7

17,6

24,2

61,5

Bron: Th.A.J. Toonen, J.C.N. Raadschelders en F. Hendriks, Meso-bestuur in Europees perspectie f Leiden, 1992, p. 23.

Scroll naar boven