De Sociaal en Culturele Rapporten en de studies van Middendorp die eerder geciteerd werden, bevatten veel gegevens over de houding van Nederlanders jegens hun overheid. De overheid grijpt op zoveel terreinen in, dat een eenvoudige uitspraak in de geest van „het Nederlandse publiek staat positief of negatief tegenover zijn overheid” zich niet laat formuleren.
Sinds 1995 bieden de Sociaal en Culturele Verkenningen van het Sociaal en Cultureel Planbureau een overzicht van de meningen aangaande de overheid. Met ingang van 2001 is de titel van deze reeks veranderd in De sociale staat van Nederland, waarin deze meningen eveneens een plaats vinden. Zie: Sociaal en Culturele Verkenningen 1995, Sociaal en Cultureel Planbureau, Rijswijk, 1995 en latere jaren.
Over het algemeen lijkt het oordeel van het publiek vooral te worden beïnvloed door de visie van de mensen op de stijl, waarin de overheid optreedt. Ondervraagden die vinden dat de overheid haar burgers met respect behandelt, zijn op andere terreinen meer tevreden over de autoriteiten dan degenen dit dat niet vinden. Zie: Sociaal en Culturele Verkenningen 1996, Sociaal en Cultureel Planbureau, Rijswijk, 1996, pp. 15-17.
Hier wordt aandacht besteed aan een enkel algemeen oordeel, namelijk aan de vraag of de overheid zich met te veel dingen bemoeit, zie tabel 6.
Tabel 6. Enige opvattingen over het overheidsingrijpen, 25-65 jaar, 1967-1995 (in procenten).
1967 |
1975 |
1987 |
1991 |
1993 |
1995 |
|
De overheid bemoeit zich |
||||||
met te veel dingen |
||||||
sterk eens |
14 |
16 |
10 |
11 |
8 |
7 |
Eens |
43 |
45 |
46 |
44 |
39 |
35 |
mee eens, noch mee oneens |
15 |
14 |
24 |
25 |
31 |
33 |
(sterk) oneens |
29 |
25 |
19 |
21 |
23 |
26 |
Bron: Gegevens afkomstig van onderzoek Verkiezingsonderzoek VU, 1967, onderzoek Culturele veranderingen in Nederland, 1975-1995.
De ontwikkeling van deze mening over de overheidsbemoeienis vertoont in elk geval niet de tendens dat de bevolking zich sterk keert tegen de groeiende invloed van de overheid. Het denkbeeld dat de overheid zich met te veel dingen bemoeit werd in de jaren negentig zelfs minder onderschreven dan in 1975 en in 1967.
Figuur 3 toont de opvattingen over de mate waarin de overheidsuitgaven naar het oordeel van het publiek zouden moeten stijgen, dalen of gelijkblijven.
Zowel uit de meningen over afzonderlijke beleidsterreinen als uit de algemene beoordeling van het beleid blijkt dat recentelijk de waardering voor de overheid is toegenomen. Dit gebeurde vooral tussen 1994 en 1995. Tussen 1995 en 1996 bleef de waardering op een vrij hoog niveau en in sommige opzichten vertoonde zij zelfs een tendens tot verdere stijging.
Tussen 1998 en 2000 bleef de algemene waardering voor de overheid gelijk of nam zij iets af. Ontevredenheid over problemen in de gezondheidszorg, het onderwijs en de bij de ordehandhaving zijn hier vermoedelijk de oorzaak van. Zie: De Sociale staat van Nederland 2001, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, 2001.
Kritiek op de overheid is geconcentreerd bij de Nederlanders met een lagere opleiding en met een lager inkomen. De hoger opgeleide en de beter gesitueerde Nederlanders hebben de neiging om wat de overheid doet gunstiger te beoordelen. Een kritische beoordeling wordt ten slotte aangetroffen bij sympathisanten van linkse politieke partijen.