Hoewel tijdens de mobilisatie bij het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog de geringe paraatheid van het Nederlandse leger was gebleken, ging deze oorlog aan Nederland geheel voorbij. Tot rond de eeuwwisseling maakten de buitenlandse betrekkingen rustige tijden door. Gespaard voor bedreigingen van buitenaf en niet betrokken bij de belangrijke internationale kwesties verkeerde Nederland in een positie van afzijdigheid. In deze periode kreeg de neutraliteitspolitiek het aureool van een verheven roeping. Niet meer met utilitaire argumenten (zoals het belang van de handel) werd zij gerechtvaardigd doch met hooggestemde ethische beginselen. Velen gingen Nederland ook als een bolwerk van het internationale recht zien. Het kan in dit verband geen toeval zijn dat de studie van deze tak van het recht in Nederland nadien een grote bloeitijd zou gaan doormaken. Zowel volkenrechtsgeleerden (zoals Cornelis van Vollenhoven) als politici zochten steun voor het idee van een wereldfederatie en een internationale politiemacht. Nederlandse kabinetten bepleitten arbitrage als middel bij uitstek om internationale geschillen op vreedzame wijze te beslechten.
De brede pacifistische stroming waarvan in Nederland rond 1900 sprake was (die overigens een hard koloniaal optreden in de zogenaamde Atjeh-oorlog niet uitsloot), trok ook internationaal enige aandacht, zeker naarmate de spanningen in Europa weer gingen oplopen. Toen tsaar Nicolaas II van Rusland zich ging beijveren om de betrekkingen tussen de grote mogendheden te verbeteren en om de in gang zijnde wapenwedloop af te remmen, wendde hij zich tot de Nederlandse regering met het verzoek of Nederland als gastheer wilde optreden voor een internationale vredesconferentie. De Nederlandse regering gaf gehoor aan dit verzoek, zodat in 1899 de eerste Vredesconferentie in Den Haag plaatsvond. Acht jaar later werd in dezelfde stad een tweede conferentie van deze aard gehouden. De conferenties vermochten niets te bereiken op het terrein van de vermindering van de bewapening, maar leverden wel drie conventies op die partijen zekere beperkingen oplegden ten aanzien van eventuele oorlogvoering te land en ter zee. Het belangrijkste resultaat van het tweevoudige samenzijn in Den Haag was evenwel de ondertekening van een Conventie inzake de Vreedzame Beslechting van Internationale Geschillen. Dit verdrag voorzag in de instelling van een Permanent Hof van Arbitrage, dat in Den Haag stad zou worden gevestigd.