Pleegzorg biedt een vervangende gezinsomgeving voor kinderen die niet binnen hun eigen gezin kunnen worden opgevoed.
Er kunnen twee vormen van pleegzorg worden onderscheiden: justitiële en vrijwillige pleegzorg. De justitiële pleegzorg is een kinderbeschermingsmaatregel. Het kind wordt door de kinderrechter op advies van de Raad van de Kinderbescherming ondergebracht in een pleeggezin. De meest voorkomende maatregel is de ondertoezichtstelling van een gezinsvoogdij-instelling. Tweederde van alle plaatsingen vindt plaats binnen een justitieel kader. De rechter heeft ook de mogelijkheid het kind in een internaat te plaatsen (residentiële plaatsing). Dit is een ingrijpender maatregel dan justitiële pleegzorg. Vrijwillige pleegzorg (eenderde van de gevallen) gaat gepaard met een advies, zonder tussenkomst van de rechter, dat gegeven wordt door instellingen voor maatschappelijk werk of jeugdzorg. De meeste plaatsingen in pleeggezinnen zijn van tijdelijke aard. De ouders houden het gezag over hun kind. Na een jaar zijn er echter beperkingen in het ouderlijk gezag. Ouders mogen dan hun kind niet onverhoeds weer bij zich thuis nemen. Er ontstaat dus een zekere waarborg voor de rechten van de pleegouders. De pleegzorg maakt deel uit van het preventieve en curatieve jeugdbeleid. Vanaf 1994 subsidieert het ministerie van VWS een innovatieprogramma pleegzorg. Doel is om tot kwaliteitsverbetering te komen en de positie van pleegouders te versterken. Er is een vereniging van pleegouders die hun belangen behartigt. Een knelpunt vormt het aantal vrijwillige pleeggezinnen. In 1997 waren er ruim 8.300 plaatsen beschikbaar.
In de gezinsstatistieken van het CBS wordt een pleegkind niet als een eigen kind maar als een „ander kind” geregistreerd, omdat een pleegkind geen wettig kind is.
Zie over pleegkinderen: L. Robbroeckx, L. Punsellie en A. Nijon, Hulpverlening betrekt ouders onvoldoende bij pleeggezinplaatsing, in S. Grotenhuis en J. van der Zwaard (red.): Kiezen voor kinderen, gezin en beleid, Utrecht, 1997.