Met betrekking tot de dekolonisatie van Nederlands-Indië past vooraf de opmerking dat dit vraagstuk veel stof deed opwaaien in de binnenlandse politieke verhoudingen, zo zeer zelfs dat het even goed een vraagstuk van binnenlandse politiek als van buitenlandse politiek kan worden genoemd. Direct na de Japanse capitulatie proclameerden de nationalisten in Oost-Indië onder aanvoering van Soekarno de onafhankelijkheid van de republiek Indonesië. De Nederlandse regering, verrast door de stroomversnelling waarin de onafhankelijkheidsbeweging in Indië terecht was gekomen en onvoldoende oog hebbend voor de op handen zijnde fundamentele verschuiving in de verhouding tussen de blanke en gekleurde volken in het algemeen, weigerde de onafhankelijkheid te erkennen en vermeed aanvankelijk elk contact met vertegenwoordigers van de nieuwe staat.
Toen echter duidelijk werd dat deze over lava en Sumatra, althans grotendeels, bleek te heersen en toen meer gematigde figuren aan de leiding stonden, vond een eerste overleg plaats, dat leidde tot besprekingen onder andere op de Hoge Veluwe (april 1946). Na de nodige verwikkelingen en de vorming van “deelstaten” in de buitengewesten die deel zouden uitmaken van een op te richten “Verenigde Staten van Indonesië” werd in november 1946 tussen vertegenwoordigers van de Nederlandse regering en de Indonesische nationalisten in Lingadjati een akkoord bereikt. Weldra bleek deze overeenkomst voor meer dan één uitleg vatbaar. De meningsverschillen spitsten zich met name toe op de positie van een te vormen Nederlands-lndonesische Unie, die gestalte zou moeten geven aan de samenwerking tussen het voormalige koloniale moederland en de nieuwe staat.
Onder invloed van talrijke bestandsschendingen en berichten over plunderingen en moorddadige activiteiten van de Indonesische nationalisten besloot Nederland zijn troepenmacht in Indië aanzienlijk te versterken teneinde “orde en rust” te herstellen. De politionele acties die hierop volgden waren vanuit militair standpunt bezien succesvol, in die zin dat de Nederlandse legers erin slaagden vrij snel op te trekken en grote gebieden van gewapende bendes te zuiveren. Aan de andere kant echter stuitten deze acties op krachtig internationaal verzet, in het bijzonder in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, die Nederland veroordeelde. De eerste actie duurde van 30 juli tot 4 augustus 1947, en werd gevolgd door een formele wapenstilstandsovereenkomst, bereikt op initiatief van een VN Commissie van Goede Diensten na overleg aan boord van het oorlogsschip de Renville (17 januari 1948).
Op basis van deze overeenkomst werden de onderhandelingen tussen Nederland en de Indonesische republiek over de politieke toekomst van Indonesië weer hervat. De onderhandelingen die na de regeringswisseling in augustus 1948 aan Nederlandse kant werden gevoerd door minister van Buitenlandse Zaken D.U. Stikker en aan Indonesische kant door Mohammed Hatta leverden evenwel zo weinig op dat op 18 december 1948 een tweede politionele actie werd ingezet, die op de laatste dag van dat jaar moest worden beëindigd nadat de Veiligheidsraad opnieuw een resolutie had aangenomen waarin het Nederlandse militair optreden werd veroordeeld. Van beslissende betekenis is hier de houding van de Verenigde Staten geweest. Achter de schermen hebben de Amerikanen zware pressie op de Nederlandse regering uitgeoefend. Bevreesd dat de nationalistische beweging in Indonesië in communistisch vaarwater terecht zou komen indien Nederland niet snel de soevereiniteit over Oost-Indië uit handen zou geven, drongen zij aan op spoedige verlening van onafhankelijkheid.