Van bestuurlijke preventie van criminaliteit naar het huidige integraal veiligheidsbeleid
Wie het Integraal Veiligheidsprogramma [IVP] (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Integraal Veiligheidsprogramma, Den Haag, juni 1999) van de Nederlandse overheid leest, beseft dat de tijd definitief voorbij is dat men de aanpak van veiligheidsproblemen als criminaliteit en overlast als vanzelfsprekend uitsluitend tot de taak van de overheid rekent. Het IVP past in een reeks van overheidsdocumenten waarin de overheid maatschappelijke organisaties en burgers in toenemende mate oproept zich als „partners in veiligheid” te gedragen. Deze reeks vindt zijn oorsprong in de werkzaamheden van de Commissie Kleine Criminaliteit met als voorzitter PvdA-kamerlid Roethof. De Commissie Roethof is ingesteld, omdat in het begin van de jaren tachtig in de Tweede Kamer algemene overeenstemming bestond over de noodzaak tot herbezinning op de aanpak van de stijgende criminaliteit. Eind 1984 publiceert de Commissie Roethof haar interimrapport. Daarin wijst zij op een breed scala van mogelijkheden om de kleine (veel voorkomende) criminaliteit te bestrijden. Volgens de commissie dient het voortouw bij de beteugeling van kleine criminaliteit niet in handen van de overheid te liggen, maar van scholen, verenigingen, woningcorporaties, kortom het maatschappelijk middenveld. Vergroting van het toezicht op jongeren is in de ogen van de commissie gewenst. In haar interimrapport en later ook in haar eindrapport breekt de Commissie Roethof een lans voor het betrekken van maatschappelijke instellingen bij het veiligheidsbeleid. In het beleidsplan Samenleving en Criminaliteit. Een beleidsplan voor de komende jaren (Den Haag, 1985) sluit het kabinet zich aan bij de visie van de Commissie Roethof. Als partners in veiligheid zijn burgers dan echter nog niet in beeld. Deze doorbraak komt tot stand in de nota Veiligheidsbeleid 1995–1998 (Tweede Kamer, 16 juni 1995). In een analyse van de onveiligheid in woon- en leefomgeving wordt hierin onder andere gewezen op de mindere vanzelfsprekendheid dat burgers zich conformeren aan collectieve normen en waarden. Toenemende individualisering en mondigheid van burgers worden als oorzaken genoemd van dit fenomeen. De overheid geeft aan dat burgers ook zelf verantwoordelijk zijn voor hun veiligheid. De overheid geeft hier de claim op om exclusief voor die veiligheid te zorgen. De verantwoordelijkheid van particuliere burgers is tot het verschijnen van de nota Veiligheidsbeleid 1995–1998 (Tweede Kamer, 16 juni 1995) bij de overheid grotendeels buiten beschouwing gebleven. Een van de redenen hiervoor is dat de overheid traditioneel beducht is voor excessen wanneer burgers zelf redressieve of repressieve acties zouden ondernemen tegen vormen van criminaliteit waarvan zij slachtoffer of als omstander getuige zijn.
De verandering van het klimaat in het veiligheidsbeleid is de opmaat voor introductie van het begrip integrale veiligheid. In het integrale veiligheidsbeleid tracht de overheid samen met maatschappelijke organisaties (denk aan scholen, verenigingen, woningcorporaties en dergelijke), bedrijfsleven èn burgers bij te dragen aan een veilige omgeving. Het integrale veiligheidsbeleid heeft een einde gemaakt aan de diffuse bestuurlijke verantwoordelijkheid. Eindelijk is een duidelijk bestuurlijk concept voor het veiligheidsbeleid gevonden. Het ministerie van Justitie is primair verantwoordelijk voor de strafrechtelijke benadering van individueel crimineel gedrag. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties benadert criminaliteit primair bestuurlijk als één van de fenomenen van onveiligheid. Hoewel het klimaat is veranderd, doet het toch ook denken aan het gedachtegoed van de Commissie Roethof. Net als in Samenleving en Criminaliteit wordt het zwaartepunt voor het veiligheidsbeleid bij de gemeenten gelegd. Het begrip onveiligheid is echter veel breder opgevat en heeft op meer betrekking dan veel voorkomende criminaliteit. Ook wordt weer een beroep gedaan op het maatschappelijke middenveld om haar verantwoording te nemen. Echt nieuw is echter dat burgers rechtstreeks worden aangesproken mede een duurzame ontwikkeling van veiligheid tot stand te brengen. Men noemt dit de sociale zelfredzaamheid van burgers. Burgers worden geacht nauw samen te werken met de overheid, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven. Zie verder:
- Nelleke Toenders, Reint Meijer, Lodewijk Gunther Moor, Wil van de Leur en Kees van der Vijver, Veilig in de wijk. Sociale zelfredzaamheid in de praktijk, Dordrecht, 1999
- Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Integraal Veiligheidsprogramma, Den Haag, juni 1999
- W.J.M. de Haan, Integrale veiligheid. Beleidsvernieuwing of beleidsvervaging, in: Justitiële Verkenningen, 1995, nr. 5, pp. 25 – 48
- Nota Veiligheidsbeleid 1995-1998, Tweede Kamer, 16 juni 1995
- Commissie Kleine Criminaliteit, Eindrapport, Den Haag, 1986; Tweede Kamer 1985 – 1986, 18 995, nr 2
- Samenleving en Criminaliteit. Een beleidsplan voor de komende jaren, Den Haag, 1985
- Commissie Kleine Criminaliteit, Interimrapport, Den Haag, 1984.