Sinds 1848 zijn Provinciale Staten het hoogste orgaan van de provincie, doch zij zijn pas vanaf 1956-62 daadwerkelijk in betekenis gegroeid. Het feit echter dat zij sindsdien meer dan tweemaal per jaar kunnen vergaderen, garandeert nog niet dat zij daarmee ook daadwerkelijk het centrum van de macht zijn geworden (zie 4.3.2 hierna).
In Provinciale Staten is de provinciale wetgevende macht en het budgetrecht gevestigd. De wetgevende macht (ook wel verordenende bevoegdheid) komt tot uitdrukking in het feit dat naleving kan worden afgedwongen. Wat “wetten” zijn op rijksniveau zijn de “verordeningen” op provinciaal niveau. De mate waarin de Provinciale Staten zelf bepalen waarover zij regelingen vaststellen, wordt beperkt door hogere regelingen (rijkswetten) en door het particuliere belang van de burger. Bovendien zal waar mogelijk voor regeling en bestuur voorrang worden gegeven aan het lokaal bestuur (subsidiariteit). Mogelijk is daarin een verklaring gelegen voor de wildgroei van gemeenschappelijke regelingen tot het midden van de jaren tachtig. Provinciale Staten kunnen voor de uitvoering van verordeningen medewerking verlangen van gemeente- en waterschapsbesturen. De omvang van Provinciale Staten is afhankelijk van het aantal inwoners (zie hoofdstuk l).